ECLI:NL:GHARL:2019:1645

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 februari 2019
Publicatiedatum
20 februari 2019
Zaaknummer
WAHV 200.227.647
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Van Schuijlenburg
  • mr. Pranger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de motiveringsplicht door de officier van justitie in verkeerssanctiezaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, die op 28 september 2017 het beroep van de betrokkene ongegrond had verklaard. De betrokkene, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die een administratieve sanctie van € 230,- had opgelegd voor het rechts inhalen waar dat verboden was. De gedraging vond plaats op 20 juni 2016 op de A4 te 's-Gravenhage. De gemachtigde betwistte de motivering van de officier van justitie en stelde dat de kantonrechter ten onrechte had geoordeeld dat de motiveringsplicht niet was geschonden.

Het hof oordeelde dat de motivering van de officier van justitie onvoldoende was en dat de kantonrechter dit had miskend. De officier van justitie had niet adequaat ingegaan op de beroepsgronden van de gemachtigde, met name met betrekking tot de staandehouding en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene. Het hof vernietigde daarom de beslissing van de kantonrechter en de beslissing van de officier van justitie. Het hof oordeelde dat de sanctie aan de kentekenhouder kon worden opgelegd, omdat er geen reële mogelijkheid was om de betrokkene staande te houden. De gemachtigde's argument dat er rechts mocht worden ingehaald werd weerlegd door bewijs van de verbalisant.

De financiële omstandigheden van de betrokkene werden niet als voldoende aangetoond om de sanctie te matigen. Het hof verklaarde het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond, maar veroordeelde de advocaat-generaal tot vergoeding van de proceskosten van de betrokkene, tot een bedrag van € 512,-. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van een deugdelijke motivering door de officier van justitie in administratieve sanctiezaken.

Uitspraak

WAHV 200.227.647
20 februari 2019
CJIB 198999539
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag
van 28 september 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt mr. [B] ,
kantoorhoudende te [A] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen door de kantonrechter.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 230,- opgelegd ter zake van “rechts inhalen waar dat is verboden”, welke gedraging zou zijn verricht op 20 juni 2016 om 15:54 uur op de A4 links (hectometerpaal 45.1) te 's-Gravenhage met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] .
2. De gemachtigde van de betrokkene stelt zich op het standpunt dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het motiveringsbeginsel niet is geschonden door de officier van justitie. De officier van justitie is niet op de aangedragen gronden ingegaan.
3. Ingevolge artikel 7:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient de beslissing op het beroep te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld.
4. In het administratief beroepschrift heeft de gemachtigde de gedraging gemotiveerd betwist. Volgens de gemachtigde mocht er rechts worden ingehaald omdat er sprake was van blokmarkering als bedoeld in artikel 11, vierde lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990). Voorts heeft de gemachtigde aangevoerd dat niet is gebleken waarom de verbalisant niet tot staandehouding is overgegaan. Tot slot heeft de gemachtigde aangevoerd dat de persoonlijke (financiële) omstandigheden van de betrokkene aanleiding geven de sanctie op grond van artikel 9, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: Wahv) te matigen dan wel achterwege te laten.
5. De beslissing van de officier van justitie is - voor zover relevant - van de volgende motivering voorzien:
''De officier van justitie heeft op basis van de beschikbare informatie, de inhoud van uw beroepschrift en het telefoongesprek een beslissing genomen. De officier van justitie heeft een afweging gemaakt tussen de argumenten die u in uw beroepschrift hebt vermeld en wat de verbalisant heeft verklaard. De officier van justitie kent doorslaggevende betekenis toe aan de ambtsedige verklaring van de verbalisant. Omtrent de bewijsvoering verwijst de officier van justitie naar de bijlage(n). De officier van justitie heeft verder geen reden te twijfelen aan de juistheid van de beschikking.
Alles overwegende verklaart de officier van justitie het beroep ongegrond.''
6. Uit deze motivering blijkt naar het oordeel van het hof onvoldoende dat de officier van justitie de door de gemachtigde ingebrachte beroepsgronden bij de beoordeling van het beroep heeft meegewogen, in het bijzonder hetgeen naar voren is gebracht met betrekking tot de staande houding en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene. Hoewel de officier van justitie niet gehouden is om expliciet op ieder argument van een betrokkene in te gaan, moet de betrokkene wel in grote lijnen uit de beslissing kunnen opmaken waarom de aangevoerde bezwaren geen doel treffen (vgl.
Kamerstukken II1988/89, 21221, nr. 3 (MvT) p. 154, 157). Dat is hier niet het geval. De motivering voldoet daarmee niet aan de eis van artikel 7:26, eerste lid, van de Awb. Door de beslissing in stand te laten, heeft de kantonrechter dit miskend. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom vernietigen net als - met gegrondverklaring van het beroep daartegen - de beslissing van de officier van justitie. Wat verder tegen deze beslissingen is aangevoerd, hoeft geen bespreking meer. Het hof zal het beroep tegen de inleidende beschikking beoordelen.
7. Uit artikel 5 van de Wahv volgt het uitgangspunt dat een bestuurder, wanneer een overtreding wordt geconstateerd, wordt staandegehouden, dat zijn identiteit wordt vastgesteld en dat hem een sanctie wordt aangezegd. Slechts wanneer daarvoor geen reële mogelijkheid is geweest, mag de sanctie aan de kentekenhouder worden opgelegd. Als op dit punt een verweer wordt gevoerd, zal de rechter daarop uitdrukkelijk moeten beslissen en zo nodig aan de ambtenaar een nadere toelichting moeten vragen.
8. De ambtenaar heeft op dit punt het volgende verklaard:
''Reden geen staandehouding: Ik, verbalisant, was in burgertenue gekleed en reed in een niet als politievoertuig herkenbare personenauto welke niet was voorzien van een stoptransparant of optische- en geluidssignalen. Derhalve kon ik betrokken bestuurder niet op verantwoorde wijze staandehouden.''
9. Het hof acht op basis van de verklaring van de ambtenaar genoegzaam gebleken dat er geen reële mogelijkheid was om het voertuig van de betrokkene staande te houden. Gelet daarop kon de sanctie aan de betrokkene als kentekenhouder worden opgelegd. Het verweer treft geen doel.
10. Het standpunt van de gemachtigde dat er rechts mocht worden ingehaald omdat er ter hoogte van hectometerpaal 45,1 sprake is van blokmarkering, wordt weerlegd door de door verbalisant bijgevoegde foto. Bij hectometerpaal 45,1 is geen blokmarkering aangebracht op het wegdek.
11. Gelet op de stukken in het dossier is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht.
12. Vervolgens moet worden beoordeeld of het verweer van de gemachtigde aanleiding geeft tot het matigen van het bedrag van de sanctie.
13. Op grond van artikel 2, derde lid, van de Wahv is de hoogte van de sanctie voor elke gedraging vastgesteld in de bij de wet behorende bijlage. Op grond van artikel 9, aanhef en onder b, van de Wahv, voor zover hier van belang, kan het bedrag van de sanctie worden verlaagd op grond van omstandigheden waarin de betrokkene verkeert
14. Niet is aannemelijk gemaakt dat de financiële situatie van de betrokkene zodanig is dat de opgelegde sanctie onevenredig zwaar moet worden geacht. Het hof ziet daarom geen aanleiding de hoogte van de sanctie te matigen.
15. Het beroep tegen de inleidende beschikking dient, gelet op het vorenstaande, ongegrond te worden verklaard.
16. De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van het beroepschrift bij de kantonrechter en het indienen van het hoger beroepschrift dienen in totaal twee procespunten te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 512,- en gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 512,-.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 512,-.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Pranger als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.