Beoordeling
1. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de beslissing van de kantonrechter vernietigd dient te worden, omdat de rechtbank heeft geweigerd hem een afschrift van het dossier toe te zenden.
2. Artikel 11, vijfde lid (destijds vierde lid) van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) luidt als volgt:
‘Alle op een beroepschrift betrekking hebbende stukken worden, indien zekerheidstelling heeft plaatsgevonden, nedergelegd ter griffie van de rechtbank. Hiervan wordt door de griffier mededeling gedaan aan degene die het beroep heeft ingesteld. De betrokkene of zijn gemachtigde kan binnen een door de kantonrechter bepaalde en aan hem door de griffier medegedeelde termijn, deze stukken inzien en daarvan afschriften of uittreksels vragen. Op de voor de verstrekking van afschriften en uittreksels aan de betrokkene of zijn gemachtigde in rekening te brengen vergoedingen is het ter zake bepaalde bij of krachtens de Wet griffierechten burgerlijke zaken van overeenkomstige toepassing.’
3. De griffier van de rechtbank heeft de gemachtigde in een brief van 18 juli 2016 tot
5 september 2016 de tijd gegeven om de stukken in te zien bij de griffie. In een fax van
15 augustus 2016 is door de gemachtigde om een kopie van alle stukken gevraagd. De griffier heeft de gemachtigde op 16 augustus 2016 bericht dat er alleen een mogelijkheid is om het dossier op de griffie in te zien en aldaar afschriften te verkrijgen. In het proces-verbaal van de zitting van 12 september 2016 wordt voor het procesdossier verwezen naar voormelde brief van 18 juli 2016.
4. De kantonrechter moet op grond van artikel 11 van de Wahv niet alleen een termijn bieden om de stukken op de griffie in te zien, maar ook de mogelijkheid bieden – eventueel tegen een vergoeding – om kopieën op te vragen. Een verzoek dat binnen de termijn wordt gedaan, mag niet door de griffier worden geweigerd.
5. Door het verzoek van de gemachtigde om een kopie van het dossier af te wijzen, heeft de rechtbank in strijd met artikel 11 van de Wahv gehandeld (vgl. het arrest van het hof van 3 januari 2018, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2018:104). Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom vernietigen. De overige bezwaren tegen die beslissing hoeven nu niet meer besproken te worden. Nu de gemachtigde in hoger beroep niet opnieuw om afschriften heeft verzocht, kan thans het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie worden behandeld. 6. De gemachtigde heeft in het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie aangevoerd dat het recht om te worden gehoord is geschonden. Het hof stelt vast dat het verzoek daartoe in administratief beroep op juiste wijze is gedaan en dat zich geen uitzonderingsgevallen voordoen. Het hof zal op basis van deze grond - in het licht van bestendige, bekende en daarom niet nader te bespreken vaste rechtspraak van het hof op dit punt - het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren en het beroep tegen de inleidende beschikking beoordelen.
7. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 400,- opgelegd ter zake van “voor een motorrijtuig niet de vereiste verzekering afsluiten en in stand houden.” Deze gedraging zou blijkens een registercontrole van de RDW zijn verricht op 26 februari 2015 met het voertuig met het kenteken [YY-00-YY] .
8. De gemachtigde voert aan dat uit het procesdossier niet blijkt dat de opgelegde sanctie op zorgvuldige wijze is opgelegd door een daartoe bevoegde verbalisant en of persoonlijke afwegingen nog een rol hebben gespeeld bij het opleggen van de sanctie. Een proces-verbaal ontbreekt, evenals een naam, aktenummer of ander herleidbaar stuk waaruit blijkt welke verbalisant de sanctie heeft opgelegd.
9. Het hof zal - in het licht van bestendige, bekende en daarom niet nader te bespreken vaste rechtspraak van het hof op dit punt - dit verweer verwerpen. In dit geval volgt uit het zaakoverzicht dat het opleggen van de sanctie kan worden toegerekend aan de ambtenaar van de RDW met het nummer [00000] .
10. De gemachtigde voert verder aan dat het bedrag van de opgelegde sanctie niet in verhouding tot het vergrijp staat. De hobbymotor van de betrokkene wordt al sinds 2010 elk jaar geschorst. Het kenteken zit er alleen nog op omdat een nieuw kenteken aanvragen in verhouding nog omslachtiger is. Dit jaar (2016) is de RDW, onaangekondigd, gestopt met het versturen van herinneringsbrieven. Na 7 jaar op rij gewaarschuwd te worden, mocht de betrokkene redelijkerwijs ervan uitgaan dat de overheid hem, per brief of via Mijn Overheid Berichtenbox op de hoogte houdt. De betrokkene is nu slachtoffer van de keuze om enkel schorsen voor een jaar mogelijk te maken. In enkele landen om ons heen bestaat een schorsing tot wederopzegging. In Nederland is in 2014 de internetconsultatie 'schorsingstermijn kentekenbewijs' gehouden. Daarin zijn ook suggesties gedaan voor een langere schorsingstermijn. De vraag rijst waarom men daar in Nederland niet voor heeft gekozen. In de praktijk van de gemachtigde komen al minstens een honderdtal dossiers voor van hobbyisten die hun voertuig al jaren telkens opnieuw schorsen en door uiteenlopende omstandigheden ten gevolge daarvan nu met een sanctie geconfronteerd worden die in geen verhouding staat tot hun 'administratieve vergissing.'
11. Het hof stelt het volgende voorop. Op grond van artikel 30, tweede lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) bestaat er een zorgplicht voor kentekenhouders om een verzekering voor hun voertuig af te sluiten en in stand te houden. Schorsing van de tenaamstelling in het kentekenregister brengt mee dat de verzekeringsplicht gedurende de periode van schorsing niet geldt (artikel 2, derde lid, Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (hierna: WAM) en de betrokkene niet strafbaar is wanneer er dan geen verzekering van kracht is (artikel 30, derde lid, WAM). Een schorsing van de tenaamstelling in het kentekenregister eindigt door verloop van één jaar nadat deze is verleend (artikel 68, eerste lid, sub b, van de Wegenverkeerswet 1994 jo artikel 1a van de Regeling schorsing geldigheid tenaamstelling).
12. De in hoge mate tariefsmatige afdoening van gedragingen als bedoeld in artikel
2 van de Wahv brengt mee dat de omstandigheden van het concrete geval niet licht van invloed zullen zijn op de hoogte van de opgelegde sanctie. Het hof kan niet treden in de hoogte van de bij Algemene maatregel van bestuur vastgestelde bedragen. Wel dienen de officier van justitie, de kantonrechter en het hof op grond van artikel 9, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wahv te beoordelen of de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden het opleggen van een administratieve sanctie niet billijken of aanleiding geven om deze te matigen.
13. De omstandigheid dat een andere wettelijke regeling van de duur van de schorsing mogelijk is, geeft geen aanleiding om de sanctie achterwege te laten of deze te matigen. Het is aan de wetgever om te bepalen hoe een en ander wordt geregeld.
14. Wat er ook zij van de omstandigheid dat de RDW in verband met het vervallen van de schorsing herinneringsbrieven verstuurt en daarmee zou zijn gestopt, dit ontheft de betrokkene niet van zijn voertuigverplichtingen, waaronder de verzekeringsplicht, en geeft geen aanleiding de sanctie achterwege te laten of het bedrag van de sanctie te matigen.
15. Uit de door de gemachtigde verstrekte nadere informatie blijkt dat de tenaamstelling in het kentekenregister onder andere op 14 januari 2014 en op 5 maart 2015 is geschorst. Gegeven de op de betrokkene rustende voertuigverplichtingen dienen de gevolgen van de omstandigheid dat hij in de jaren voorafgaand aan de sanctie de tenaamstelling in het kentekenregister meestal tijdig heeft geschorst, maar dit in 2015 was vergeten, voor zijn rekening en risico te komen.
16. Gelet op het voorgaande is het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond.
17. De gevraagde kosten gemaakt in de procedure bij de kantonrechter en in hoger beroep komen voor vergoeding in aanmerking. Het hof ziet geen aanleiding om voor de nader verstrekte informatie in hoger beroep een vergoeding toe te kennen. Aan het indienen van het beroepschrift bij de kantonrechter en het hoger beroepschrift dienen in totaal twee punten te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 512,- en gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 512,-.
17. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.