ECLI:NL:GHARL:2019:1678

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 februari 2019
Publicatiedatum
21 februari 2019
Zaaknummer
WAHV 200.233.614
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Wijma
  • mr. Wijmenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake dwangsom en beslistermijn in administratief beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland, die op 22 december 2017 een beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaarde, maar het verzoek tot vaststelling van een dwangsom afwees. De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de kantonrechter ten onrechte het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond heeft verklaard en dat de gronden zoals ingediend bij de kantonrechter als herhaald en ingelast moeten worden beschouwd. Het hof oordeelt dat er geen verzuim was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat de beslistermijn voor de officier van justitie niet is opgeschort. De officier van justitie heeft niet tijdig beslist, waardoor de verschuldigdheid van een dwangsom wordt vastgesteld. Het hof vernietigt de beslissing van de kantonrechter voor zover deze betrekking heeft op de dwangsom en bevestigt de beslissing voor het overige. Tevens wordt de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene.

Uitspraak

WAHV 200.233.614
21 februari 2019
CJIB 202540013
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland
van 22 december 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. Het verzoek tot vaststelling van een dwangsom is afgewezen. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is toegewezen tot een bedrag van € 495,-.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. In hoger beroep voert de gemachtigde van de betrokkene enkel aan dat de kantonrechter het beroep tegen de inleidende beschikking ten onrechte ongegrond heeft verklaard en dat de gronden zoals ingediend bij de kantonrechter als herhaald en ingelast worden beschouwd. De gemachtigde - een professioneel rechtsbijstandverlener - heeft slechts volstaan met deze mededeling. Nu geen redenen worden genoemd die volgens de indiener van het beroepschrift moeten leiden tot vernietiging van de beslissing van de kantonrechter ten aanzien van het oordeel over de inleidende beschikking, kan in deze enkele mededeling geen grond voor vernietiging van de beslissing van de kantonrechter worden gevonden.
2. Het hoger beroep heeft ook betrekking op de afwijzing van het verzoek tot vaststellen van een dwangsom door de kantonrechter. De kantonrechter heeft geoordeeld dat overeenkomstig het bepaalde in artikel 4:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de termijn voor het geven van een beslissing op het administratief beroep is opgeschort omdat de gemachtigde om een nadere termijn voor het indienen van gronden heeft verzocht. De vertraging kan daardoor aan de aanvrager worden toegerekend.
3. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de kantonrechter ten onrechte het verzoek tot het vaststellen van een dwangsom heeft afgewezen. De beslistermijn was niet opgeschort. Het eerste lid van artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht moet buiten beschouwing worden gelaten. Daarnaast voert de gemachtigde aan dat hij de afhandeling van het beroepschrift niet op een onredelijke wijze heeft vertraagd. Nadat het zaakoverzicht en de foto waren ontvangen, zijn binnen de daarvoor gegeven termijn de beroepsgronden aangevuld. Ook merkt de gemachtigde nog op dat de officier van justitie daarna zes maanden nodig heeft gehad om een beslissing kenbaar te maken.
4. Het hof stelt op basis van de stukken in het dossier het volgende vast. De sanctie is bij beschikking van 8 november 2016 opgelegd. Op 6 december 2016 is administratief beroep ingesteld door de gemachtigde. De officier van justitie heeft de gemachtigde bij brief van 21 december 2016 verzocht om binnen vier weken na dagtekening van die brief, het verzuim de gronden op te geven, te herstellen. De officier van justitie heeft per brief van
27 maart 2017 laten weten dat de beslistermijn met tien weken wordt verlengd. Op 26 juni 2017 heeft de gemachtigde een ingebrekestelling aan de CVOM gestuurd. Op 13 juli 2017 is vervolgens de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep verstuurd.
5. Artikel 4:17 van de Awb houdt, voor zover van belang, in:
“1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
2. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 20,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30,- per dag en de overige dagen € 40,- per dag.
3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.”
6. Artikel 7:24 van de Awb houdt voor - zover hier van belang - in:
“1. Het beroepsorgaan beslist binnen zestien weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het beroepschrift is verstreken. (…)
3. De termijn wordt opgeschort gerekend vanaf de dag na die waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
4. Het beroepsorgaan kan de beslissing voor ten hoogste tien weken verdagen. (…)
6. Verder uitstel is mogelijk voor zover:
a. alle belanghebbenden daarmee instemmen,
b. de indiener van het beroepschrift daarmee instemt en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad, of
c. dit nodig is in verband met de naleving van wettelijke procedurevoorschriften. (…)”
7. Het hof stelt vast dat het administratief beroepschrift wel gronden bevat. Er was daarom geen sprake van een verzuim in de zin van artikel 7:24 juncto artikel 6:6 Awb. De officier van justitie heeft de gemachtigde dan ook ten onrechte bij brief van 21 december 2016 in de gelegenheid gesteld het verzuim om gronden op te geven te herstellen. Het voorgaande brengt mee dat de beslistermijn niet is opgeschort met vier weken. Dat de gemachtigde zelf om een termijn heeft verzocht, maakt dit niet anders. Of de gemachtigde daardoor de afhandeling van het beroepschrift op een onredelijke wijze zou hebben vertraagd, is immers niet van belang. De kantonrechter heeft in diens beoordeling artikel 4:15, tweede lid, van de Awb betrokken, maar omdat het hier gaat om een beslissing op een administratief beroepschrift, is niet artikel 4:15 maar artikel 7:24 van de Awb van toepassing op de beslistermijn. Daarin staat evenwel niet een reden voor het opschorten van de termijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4:15, tweede lid onder b, van de Awb.
8. Ingevolge het bepaalde in de artikelen 6:7 en 6:8 van de Awb eindigde de beroepstermijn in dit geval op 20 december 2016. Gelet op het eerste en vierde lid van artikel 7:24 van de Awb en in aanmerking genomen dat de termijn gelet op het hiervoor onder 7. vermelde niet is opgeschort, eindigde de beslistermijn op 20 juni 2017.
9. De officier van justitie heeft op 22 juli 2017 op het administratief beroep beslist. Die beslissing is dan ook niet tijdig gegeven.
10. Bij brief van 26 juni 2017 heeft de gemachtigde de officier van justitie in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op het administratief beroep. De officier van justitie verbeurde daarom ingaande 10 juli 2017 een dwangsom en wel tot 13 juli 2017, derhalve een dwangsom van in totaal € 60,-.
11. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter, voor zover deze betrekking heeft op de dwangsom, vernietigen en de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom vaststellen.
12. De proceskosten in hoger beroep komen voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van een hoger beroepschrift dient een punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 512,- en gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,25 (gewicht van de zaak = zeer licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 128,-.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter, voor zover daarbij het verzoek tot vaststelling van een dwangsom is afgewezen;
bevestigt de beslissing voor het overige;
stelt vast dat de officier van justitie aan de betrokkene een dwangsom van € 60,- is verschuldigd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 128,-.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Wijmenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.