Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
“Wij hebben van U begrepen dat dhr. [appellant] het bestaande recht van overpad van u over het erf van de heer [appellant] wil verplaatsen naar het genoemde betonpad. Hierover kunnen wij u melden dat het opheffen c.q. verplaatsen van het recht van overpad geen reden van de toenmalige Grondcommissie is geweest voor het aanleggen van het betonpad.”
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De beoordeling van de grieven en de vordering
grief 1wordt geklaagd dat de rechtbank in het bestreden vonnis onder het kopje “Feiten” een aantal, volgens [appellant] van belang zijnde, feiten heeft verzuimd op te nemen.
recht van weg ten laste van het perceel kadasternummer...(thans perceel van [appellant] : hof)
ten behoeve van het perceel kadasternummer…( thans perceel van [geïntimeerde] : hof)
…en dat niet wordt omschreven waar over het perceel precies het recht van weg loopt. Tussen partijen is echter niet in geschil dat het recht van weg steeds heeft gelopen en is uitgeoefend op de plaats en de wijze waarop dat tot op heden het geval is, dus vanaf de [a-straat ] over het erf van [appellant] naar de woning van [geïntimeerde] . Of, zoals [appellant] stelt, door [geïntimeerde] ook wel eens gebruik gemaakt is van de uitweg (het betonpad) uitkomend op [b-straat 1] , zijnde de route waarnaar [appellant] de erfdienstbaarheid wenst verleggen, zoals hierna aan de orde zal komen, acht het hof in dit verband niet relevant. Uitgangspunt bij de beoordeling van dit geschil is dan ook de erfdienstbaarheid zoals deze de achtereenvolgende jaren dat partijen buren zijn is uitgeoefend.
de grieven 3 en 5 tot en met 7het beroep op onvoorziene omstandigheden met de stelling dat [geïntimeerde] overlast veroorzaakt doordat hij en zijn bezoekers te hard over [appellant] ’s perceel rijden, door parkeren of stilstaan op de weg door [geïntimeerde] en zijn bezoekers, het openen en niet weer sluiten van door [appellant] aangebrachte bedrading over de weg, het openen en niet weer sluiten van het hek van [appellant] , koeien laten lopen in de berm, mest op de weg laten liggen en met zware voertuigen over de weg rijden.
kortstilstaan op het erf van [appellant] voor het laden en lossen van goederen, ook met zware voertuigen, niet in strijd acht met de erfdienstbaarheid, dit vooral gelet op het feit dat, zoals bij de plaatsopneming is gebleken, het draaien van zware voertuigen op het erf van [geïntimeerde] lastig is.
de grieven 2 en 3 tot en met 7geen doel.
“Het herstraten van uw toegangsweg ca 200 m2 bestrating á € 20,00 per meter.”Gesteld noch gebleken is dat de gestelde schade (alleen) aan [geïntimeerde] valt toe te schrijven. Onbetwist is immers dat [appellant] zelf ook met vrachtwagens en tractoren over de toegangsweg rijdt. Daarbij merkt het hof op dat zijn bedrijf veel groter is dan het, naar [appellant] zelf ook stelt, “kleinschalige” bedrijf van [geïntimeerde] . Anders dan [appellant] ingang wil doen vinden is het niet in strijd met erfdienstbaarheid dat er met een vrachtwagen over het erf wordt gereden. [geïntimeerde] heeft een agrarisch bedrijf met melkvee en de melk moet door Friesland Campina via het toegangspad, waarover de erfdienstbaarheid van weg loopt, worden opgehaald. Een andere toegangsweg is er niet. Hetzelfde geldt voor de leveranties door Agrifirm, ook de wagens van die firma kunnen slechts laden en lossen via het recht van weg zoals dat er nu ligt. Aan de overgelegde produktie met betrekking tot de gestelde schade door mest van de koeien van [geïntimeerde] gaat het hof voorbij omdat uit de foto’s niet kan worden afgeleid of de mest afkomstig is van de koeien van [geïntimeerde] of van de koeien van [appellant] zelf. Van andere vernielingen door het vee van [geïntimeerde] is niet gebleken.
grief 4neergelegde klacht dat de rechtbank het beroep van [appellant] op het ontbreken van een redelijk belang van [geïntimeerde] bij de erfdienstbaarheid heeft verworpen. Daarbij stelt het hof het volgende voorop.
“Reeds uit de bewoordingen van deze bepaling volgt dat de beoordelingsmaatstaf uitgaat van alleen het belang van de gerechtigde bij de uitoefening van zijn recht, hetgeen betekent dat de belangen van de eigenaar van het dienende erf bij opheffing geen rol spelen (behoudens in het geval van misbruik van bevoegdheid).
rief 4faalt.