Beoordeling
1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 95,- opgelegd ter zake van “als (snor)fietser bij ontbreken (verplicht) (brom)fietspad niet de rijbaan gebruiken (bijv. rijden op trottoir, voetpad)”, welke gedraging zou zijn verricht op 23 september 2016 om 09:47 uur op de Museumstraat te Amsterdam met het voertuig met het kenteken [YYY-00-Y] .
2. Het hoger beroep van de betrokkene richt zich tegen de beslissing van de kantonrechter voor zover het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond is verklaard. De gemachtigde kan zich niet vinden in het oordeel van de kantonrechter dat de lezing de gemachtigde van artikel 6.1 van de Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar (BBO) een onjuiste zou zijn. In tegenstelling tot wat de kantonrechter stelt is de passage uit de brief van de minister van 1 april 2014 niet letterlijk overgenomen in de BBO. De BBO handelen onder artikel 6.1 enkel over de cumulatieve criteria van het leefbaarheidscriterium en niet over de uitvoerbaarheid. Juist onder deze uitvoerbaarheid vallen de criteria dat het feit is te constateren tijdens de surveillance van de buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) en het feit dat door eigen waarneming direct te constateren, niet zijnde uitsluitend waarneming door foto/beeldmateriaal. De uitzondering - zoals vastgelegd in bijlage L van de BBO - ziet enkel op digitale handhaving bij een geslotenverklaring (catergorie C-borden). In dit geval gaat het om een categorie G-bord en de uitzondering dat er digitaal gehandhaafd zou kunnen worden gaat niet op. Nu de boa zich uitsluitend gebaseerd heeft op beeldmateriaal, was de boa niet bevoegd de sanctie op te leggen.
3. De gemachtigde ontkent niet dat de betrokkene op de onder 1. omschreven tijd, datum en plaats als (snor)fietser bij ontbreken van een (verplicht) (brom) fietspad geen gebruik heeft gemaakt van de rijbaan.
4. Uit het zaakoverzicht kan worden afgeleid dat de onderhavige gedraging door de ambtenaar die de sanctie heeft opgelegd is waargenomen aan de hand van fotografische opnamen, vastgelegd door een camera installatie. Uit het zaakoverzicht blijkt verder dat de sanctie is opgelegd door een boa domein Openbare Ruimte. Volgens het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar bij de gemeente Amsterdam 2015 (het Besluit boa), domein I, van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 3 december 2015 (nr. BOACAT2015/063) zijn boa's domein I Openbare Ruimte bevoegd tot het opsporen van de strafbare feiten behorend tot het domein I, Openbare Ruimte, als genoemd in onderdeel 6.4 van de BBO.
5. Artikel 6.4 onder 16 van de BBO houdt in dat de boa Openbare Ruimte bevoegd is tot handhaving ter zake van het volgende:
‘Artikel 5 Wegenverkeerswet 1994 en het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, maar alleen voor zover het stilstaand verkeer betreft. De artikelen 4, 5, 6, 10, 60, 82 en 62 juncto bijlage I hoofdstuk C (geslotenverklaring) van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 voor zover van toepassing ook voor rijdend verkeer. Op 12 april 2011 is door het College van procureurs-generaal (brief met kenmerk Pag/B&S/15674) nadere invulling gegeven in het kader van gemeentelijke handhaving van de WVW15. Handhaving op negatie van C borden (RVV 1990) is in relatie tot de openbare orde toegestaan. In bijlage L is het toepasselijke kader voor de gemeente opgenomen indien zij digitaal wil handhaven op categorie C borden.’
6. De gedraging is een overtreding van artikel 5, tweede lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. De boa die de onderhavige sanctie heeft opgelegd voor deze gedraging, was daartoe dan ook bevoegd op grond van het Besluit boa in samenhang met de BBO.
7. Het verweer van de gemachtigde dat de bevoegdheid van de boa tot het uitschrijven van beschikkingen beperkt is tot die situaties waarin de boa de gedraging uitsluitend door eigen waarneming constateert, berust op een verkeerde interpretatie van hetgeen hieromtrent in artikel 6.1 van de BBO is opgenomen in samenhang met de brief van 1 april 2014. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
8. Artikel 6.1 van de BBO luidt:
"De boa openbare ruimte heeft een breed pakket aan bevoegdheden waardoor het lokale veiligheidsbeleid gericht op de aanpak van overlast en kleine ergernissen en andere feiten die de leefbaarheid aantasten binnen de openbare ruimte kan worden gehandhaafd. Toekomstige uitbreidingen van de domeinlijst (paragraaf 6.4) dient te voldoen aan de cumulatieve criteria van het leefbaarheidscriterium die zijn benoemd in de brief van 1 april 2014 ‘Voortgang samenhang toezicht en handhaving in de openbare ruimte’.
A. Criteria met betrekking tot de afbakening van ‘leefbaarheid’:
– Het feit is aan te merken als overlast, verloedering, kleine ergernis.
– Het gaat in de basis om overtredingen die de leefbaarheid aantasten.
– Het te handhaven feit behelst geen duplicering van handhaving op grond van formele wetgeving. Bijv. het dealen van drugs wordt aangepakt op grond van de Opiumwet door de politie; het neveneffect – de overlast – kan door boa’s via de APV worden gehandhaafd.
B. Criteria met betrekking tot de uitvoerbaarheid door een boa met het specialisme Openbare Ruimte:
- Het feit is te constateren tijdens de surveillance van de boa (de boa dient aanwezig te zijn op straat in de wijk).
-
Het feit is door eigen waarneming direct te constateren, niet zijnde uitsluitend waarnemingen door foto/ beeldmateriaal.
- Het feit is in beginsel feit gecodeerd af te handelen. Voor zover het gaat om niet-feit gecodeerde zaken gaat het om die zaken die eenvoudig bewijsbaar zijn en die niet zien op geweld, veelplegers, medepleging en/of aanzienlijke schade.
- De taak/bevoegdheid vraagt geen extra opleiding en apparatuur.
- In beginsel is er geen sprake van een te verwachten gevaarlijke of gewelddadige setting.
9. Uit de brief van 1 april 2014 volgt onder het kopje
Leefbaarheidscriteriumdat de minister criteria heeft geformuleerd ten behoeve van de afbakening van de bevoegdheden van de boa in Domein I Openbare Ruimte en, in het verlengde hiervan, om de taakverdeling tussen politie enerzijds en boa's anderzijds helder te houden. Kort gezegd, uit deze criteria kan worden afgeleid voor welke overtredingen de boa mag handhaven en waar zijn werk ophoudt en de politie het overneemt. De kern van het werk van de gemeentelijke boa in Domein I is dat hij in de openbare ruimte aanwezig is, toezicht houdt en handhavend optreedt waar nodig in geval van kleine ergernissen, overtredingen en overlastsituaties die de leefbaarheid in wijken en buurten aantasten.
10. De minister vervolgt zijn brief met:
"Op basis van deze uitgangspunten heb ik criteria geformuleerd die ik in het vervolg zal hanteren bij het beoordelen van verzoeken tot uitbreiding van de bevoegdheden in Domein I. Deze cumulatieve criteria beogen het specialisme van de boa in Domein I te waarborgen."
Vervolgens worden zowel de criteria onder A als onder B genoemd, zoals die zijn opgenomen in artikel 6.1 van de BBO.
11. In tegenstelling tot hetgeen de gemachtigde meent, volgt uit voormelde brief niet dat de minister een onderscheid heeft willen maken tussen de criteria onder A en de criteria onder B. Uit deze brief volgt dat zowel de criteria onder A als de criteria onder B zullen worden gehanteerd ten behoeve van de beoordeling van verzoeken tot uitbreiding van de bevoegdheden van de boa in Domein I. In artikel 6.1 van de BBO wordt verwezen naar de cumulatieve criteria uit deze brief. Vervolgens zijn in artikel 6.1 van de BBO dezelfde criteria opgenomen.
12. De gemachtigde meent dat artikel 6.1 van de BBO slechts handelt over de criteria met betrekking tot de leefbaarheid en niet over de uitvoerbaarheid. Deze conclusie geeft echter blijk van een onjuiste lezing van hetgeen in artikel 6.1 van de BBO is vermeld. Artikel 6.1 spreekt erover dat toekomstige uitbreidingen van de domeinlijst dienen te voldoen aan de cumulatieve criteria van het
leefbaarheidscriteriumdie zijn benoemd in de brief van 1 april 2014. Er wordt dus niet gesproken over de criteria met betrekking tot de afbakening van de
leefbaarheid. Zoals hiervoor is vastgesteld, worden in de brief onder het kopje
Leefbaarheidscriteriumzowel de criteria onder A als onder B genoemd. Beide groepen criteria zoals vermeld in artikel 6.1 van de BBO zijn aldus opgesteld in het kader van beoordelingen van de uitbreiding van de domeinlijst en niet alleen de criteria met betrekking tot de afbakening van de leefbaarheid.
13. De vaststelling dat het desbetreffende criterium, inhoudende dat het feit niet uitsluitend mag worden waargenomen door foto/beeldmateriaal, is opgesteld ten behoeve van het beoordelen van toekomstige uitbreidingen van de domeinlijst, leidt tegelijkertijd tot de vaststelling dat dit criterium niet gold voor de boa bij het constateren van de onderhavige gedraging. Nu dit criterium niet gold, is de conclusie dan ook dat daarmee niet in strijd gehandeld kan zijn. Van een overschrijding van de grenzen van de bevoegdheid van de boa is gelet op het voorgaande geen sprake.
14. Ten overvloede merkt het hof nog op dat uit het feit dat de wetgever in Bijlage L bij de BBO een aantal uitgangspunten heeft geformuleerd voor het digitaal handhaven op categorie C-borden niet de conclusie mag worden getrokken dat, bij het ontbreken van een dergelijke regeling voor de handhaving van categorie G-borden, er in het laatste geval niet digitaal gehandhaafd mag worden.
15. Nu de onderhavige gedraging is verricht en vaststaat dat de verbalisant bevoegd was deze gedraging te constateren op de door hem gebezigde wijze en hiervoor een sanctie op te leggen, komt het hof tot het oordeel dat de sanctie in stand kan blijven. De beslissing van de kantonrechter wordt dan ook bevestigd.
16. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het hof het verzoek tot vergoeding van kosten afwijzen.