ECLI:NL:GHARL:2019:1966

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 maart 2019
Publicatiedatum
4 maart 2019
Zaaknummer
WAHV 200.220.997
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Wijma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zekerheidstelling bij verkeerssanctie en niet-ontvankelijkheid van beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 6 juli 2017. De betrokkene had hoger beroep ingesteld omdat zijn beroep tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk was verklaard. De kantonrechter oordeelde dat de betrokkene niet had voldaan aan de verplichting tot zekerheidstelling voor de betaling van de sanctie en de administratiekosten, zoals vereist door artikel 11 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De betrokkene stelde dat hij niet in staat was om zekerheid te stellen, omdat hij onjuiste informatie had ontvangen van het OM over de wijze van betaling. Hij had geprobeerd het bedrag via een digitale overboeking te betalen, maar dit was mislukt omdat hij het CJIB-nummer niet correct had ingevuld.

Het hof oordeelde dat de betrokkene voldoende was geïnformeerd over de verplichting tot zekerheidstelling en dat hij had moeten begrijpen hoe hij de betaling correct moest uitvoeren. De betrokkene had ook de mogelijkheid om opheldering te vragen bij het CJIB, maar had dit nagelaten. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter dat het beroep van de betrokkene terecht niet-ontvankelijk was verklaard, omdat er niet tijdig zekerheid was gesteld. Het verzoek van de betrokkene om vergoeding van kosten werd afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van correcte informatieverstrekking door het OM en de verantwoordelijkheid van de betrokkene om aan de wettelijke vereisten te voldoen.

Uitspraak

WAHV 200.220.997
4 maart 2019
CJIB 202594016
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag
van 6 juli 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft het beroep bij brief van 13 januari 2018 nader toegelicht. Daarbij is gevraagd om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen daarop te reageren.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Artikel 11 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) verplicht de betrokkene om in de procedure bij de kantonrechter zekerheid te stellen voor de betaling van de sanctie en de administratiekosten.
2. De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard omdat de betrokkene niet heeft voldaan aan de verplichting tot zekerheidstelling en geen feiten of omstandigheden zijn gesteld op grond waarvan niet-ontvankelijkheid achterwege zou moeten blijven.
3. De betrokkene stelt zich op het standpunt dat het OM bewust onjuiste informatie aan de kantonrechter heeft verstrekt door te stellen dat aan hem op de juiste wijze mededeling is gedaan omtrent de wijze waarop zekerheid kon worden gesteld. Hij heeft meerdere pogingen gedaan om aan de verplichting tot zekerheidstelling te voldoen door het bedrag via een digitale overboeking naar het rekeningnummer van het CJIB over te maken, maar dit is niet gelukt. Het wordt hem onmogelijk gemaakt om zekerheid te stellen, aldus de betrokkene. Daarnaast heeft hij de brief van 24 maart 2017 in verband met de zekerheidstelling pas op
30 maart 2017 ontvangen, zodat hem slechts een week resteerde om aan zijn betalings-verplichting te voldoen. De betrokkene stelt bovendien nog dat de griffier van de rechtbank hem heeft laten weten dat het OM de zaak aan de kantonrechter heeft overgedragen onder mededeling van het feit dat de betrokkene onvermogend zou zijn, hetgeen uitdrukkelijk niet het geval is. Tot slot is de betrokkene van mening dat een veroordeling van het OM in de proceskosten niet meer dan redelijk is.
4. Artikel 11, vierde (vanaf 1 januari 2018, daarvoor derde) lid, tweede volzin, van de Wahv houdt het volgende in:
“De officier van justitie wijst de indiener van het beroepschrift na de ontvangst ervan op de verplichting tot zekerheidstelling en deelt hem mee dat de zekerheidstelling dient te geschieden binnen twee weken na de dag van verzending van zijn mededeling.”
5. Daarnaast houdt artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover van belang, het volgende in:
“Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien:
a. niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, (…) mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.”
6. Uit voornoemde bepalingen volgt dat de officier van justitie een zekerheidsbrief aan de betrokkene dient te verzenden, bevattende - onder meer - de mededeling dat de zekerheidstelling binnen twee weken na de dag van verzending van de mededeling dient te
geschieden. In geval van verzuim dient aan de betrokkene binnen een daartoe gestelde termijn de gelegenheid te worden geboden het verzuim te herstellen. Dat laatste geschiedt door toezending van een tweede brief door de officier van justitie aan de betrokkene. Ook deze tweede brief moet zijn voorzien van de mededeling dat de zekerheidstelling binnen twee weken na de dag van verzending van de mededeling dient te geschieden.
7. De voorgeschreven mededeling van de officier van justitie houdt - onder meer - in dat daarin worden opgenomen de wijze waarop en de termijn waarbinnen zekerheid dient te worden gesteld. Daarbij is niet voldoende dat voor de betaling van de zekerheidstelling wordt verwezen naar het digitaal loket, zonder ook te wijzen op de mogelijkheid van overschrijving van het verschuldigde bedrag op de rekening van het CJIB.
8. Bij de stukken van het geding bevinden zich de mededelingen omtrent de zekerheid-stelling, te weten een brief van 24 maart 2017 en een tweede brief van 10 april 2017 van de officier van justitie aan de betrokkene.
9. Het hof stelt vast dat in beide brieven met betrekking tot de wijze van betaling van het bedrag tot zekerheidsteling - voor zover hier van belang - de volgende informatie is opgenomen:
"Het bedrag van de beschikking moet u overmaken naar het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). U kunt hiervoor gebruik maken van de acceptgiro die het CJIB u heeft toegestuurd. Ook kunt u het bedrag overmaken naar het rekeningnummer IBAN: NL56 INGB 0705 0051 00, BIC: INGBNL2A ten name van het CJIB te Leeuwarden, onder vermelding van het CJIB-nummer.
(….)
Mocht u vragen hebben over deze brief, dan kunt u contact opnemen met de CVOM via telefoonnummer 088 699 66 66."
10. Uit de door de betrokkene toegestuurde schermafdrukken blijkt dat de betrokkene - kennelijk op 3 april 2017 - heeft gepoogd het bedrag van zekerheid te betalen via een digitale overboeking bij de ING-bank. Daarbij heeft hij het in het veld "Betalingskenmerk" tweemaal het 10-cijferige CJIB-nummer ingevuld, zoals in de onder 9. vermelde brieven opgenomen, en in beide gevallen "Dit is geen correct betalingskenmerk" als respons van het systeem gekregen. Bij de derde schermafdruk is de respons "Bij een acceptgiro rekening moet een betalingskenmerk ingevuld worden" zichtbaar gemaakt, die - naar het hof begrijpt - in beeld verschijnt als de informatie die is gekoppeld aan het veld "Betalingskenmerk" uit het systeem wordt opgevraagd.
11. Het hof stelt op basis van de hier weergegeven inhoud van de door de betrokkene overgelegde schermafdrukken vast dat het voor hem genoegzaam duidelijk had moeten zijn dat het veld "Betalingskenmerk" strikt is voorbehouden voor het geval betaling plaatsvindt aan de hand van (de informatie van) een toegestuurde acceptgiro. Deze bevat namelijk de daarvoor benodigde 12-cijferige code in de vorm van een betalingskenmerk. Een en ander wordt ook bevestigd door de inhoud van de derde door de betrokkene overgelegde schermafdruk. Het had betrokkene duidelijk kunnen en moeten zijn dat hij het op de verschillende schermafdrukken weergegeven veld "Omschrijving" had dienen te gebruiken voor het vermelden van het in de brief opgenomen CJIB-nummer, teneinde het vereiste geldbedrag aan het CJIB over te maken. Aldus is geen sprake van de door de betrokkene gesuggereerde onmogelijkheid om zekerheid te stellen. Nog daargelaten dat voor de betrokkene de mogelijkheid bestond om opheldering te vragen bij het CJIB door contact op te nemen via het hiervoor onder 9. vermelde telefoonnummer, voor zover hij zich voor een betalingsprobleem zag gesteld.
12. Het voorgaande betekent dat de officier van justitie de betrokkene op juiste wijze heeft geïnformeerd over de verplichting tot zekerheidstelling. Het verweer van de betrokkene dat hij te weinig tijd heeft gehad om zekerheid te stellen omdat hij de brief van 24 maart 2017 pas na een week heeft binnengekregen, mist feitelijke grondslag. De betrokkene is bij brief van 10 april 2017 in de gelegenheid het verzuim te herstellen door alsnog zekerheid te stellen. Aan de stelling van de betrokkene dat de griffier van de rechtbank hem heeft laten weten dat het OM de zaak aan de kantonrechter heeft overgedragen onder mededeling van het feit dat de betrokkene onvermogend zou zijn, zal het hof tot slot voorbij gaan. Nog daargelaten dat op basis van de enkele stelling van de betrokkene onvoldoende vaststaat dat een dergelijke mededeling is gedaan, ziet het hof niet in waarom een en ander relevant zou zijn voor de beoordeling van deze zaak.
13. Het voorgaande betekent dat er niet (tijdig) zekerheid is gesteld, terwijl niet gebleken is dat dit verschoonbaar is. De kantonrechter heeft het beroep daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter. Net als de kantonrechter kan het hof de bezwaren van de betrokkene tegen de opgelegde sanctie daarom niet behandelen.
14. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het hof het verzoek tot vergoeding van kosten afwijzen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Pullens als griffier, uitgesproken ter openbare zitting.