ECLI:NL:GHARL:2019:2068

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 maart 2019
Publicatiedatum
7 maart 2019
Zaaknummer
200.253.865
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoeken tot machtiging uithuisplaatsing en opschorting omgang met kinderen in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over verzoeken tot machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen, [kind 1] en [kind 2], en de opschorting van de omgang met hun vader. De moeder, die in hoger beroep ging, verzocht het hof de eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland te vernietigen, die de GI (Gecertificeerde Instelling) machtigde om de kinderen uit huis te plaatsen. De vader, die ook in hoger beroep ging, vroeg om de uithuisplaatsing van de kinderen bij hem te laten plaatsvinden en om de bestaande zorgregeling te handhaven.

Het hof heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de opvoeding en verzorging van de kinderen, mede door de problematiek van beide ouders. De moeder heeft psychotherapie ondergaan en de vader ontvangt begeleiding voor hemzelf en de kinderen. Ondanks de zorgen over de ouders en de kinderen, heeft het hof besloten om de uithuisplaatsing niet noodzakelijk te achten op dit moment, gezien de recente positieve ontwikkelingen in de hulpverlening en de samenwerking tussen de ouders. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd voor zover deze betrekking had op de machtiging tot uithuisplaatsing, maar de afwijzing van de opschorting van de omgang met de vader is bekrachtigd. Het hof heeft de ouders een allerlaatste kans gegeven om de situatie te verbeteren voor de kinderen, met de waarschuwing dat bij onvoldoende vooruitgang een uithuisplaatsing in de toekomst onvermijdelijk kan zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.251.518/01 en 200.253.865/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 466721 en 464443)
beschikking van 7 maart 2019
inzake
inzake zaaknummer 200.251.518/01:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.E. van Zutphen te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.M. Bongers te Wijk bij Duurstede.
inzake zaaknummer 200.253.865/01:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.M. Bongers te Wijk bij Duurstede,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.E. van Zutphen te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

inzake zaaknummers 200.251.518/01 en 200.253.865/01
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 27 augustus 2018 (tussenbeschikking) en 11 december 2018 (eindbeschikking), uitgesproken onder voormelde zaaknummers Laatstgenoemde beschikking wordt hierna ook de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

inzake zaaknummer 200.215.518/01
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift van de moeder met producties, ingekomen op 18 december 2018;
  • het verweerschrift van de GI met producties;
  • een journaalbericht van mr. Van Zutphen van 31 januari 2019 met producties;
  • een brief van de GI van 1 februari 2019 met bijlagen;
  • een brief van mr. Bongers van 4 februari 2019.
inzake zaaknummer 200.253.865/01
2.2
Het beroepschrift van de vader met producties, ingekomen op 29 januari 2019.
inzake zaaknummers 200.251.518/01 en 200.253.865/01
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 5 februari 2019 plaatsgevonden. De moeder en de vader zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de GI zijn verschenen [medewerker 1 GI] en [medewerker 2 GI] . Namens de raad voor de kinderbescherming is [medewerker RvdK] verschenen. Aan [gezinsbegeleider] (hierna: [gezinsbegeleider] ), gezinsbegeleider, is bijzondere toegang verleend tot de besloten mondelinge behandeling.

3.De feiten

3.1
Uit de relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
  • op [geboortedatum] 2010 te [plaats] [kind 1] (hierna: [kind 1] ) en
  • op [geboortedatum] 2012 te [plaats] [kind 2] (hierna: [kind 2] ),
hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [kind 1] en [kind 2] . De kinderen wonen bij de moeder en haar echtgenoot en verblijven de ene week van vrijdagmiddag tot zaterdagavond en de andere week van vrijdagmiddag tot zondagavond bij de vader.
3.2
[kind 1] en [kind 2] zijn op 23 december 2015 onder toezicht gesteld van de GI, welke ondertoezichtstelling sindsdien telkens is verlengd, laatstelijk bij beschikking van 27 augustus 2018 tot 23 september 2019.
3.3
Bij beschikking van 9 februari 2017 is een voorlopige omgangsregeling vastgesteld waarbij de kinderen de ene week van vrijdag na school tot zaterdag 18.00 uur bij de vader verblijven en de andere week van vrijdag na school tot zondag 18.00 uur. De vader haalt en brengt de kinderen.
3.4
Bij beschikking van 11 december 2018 (zaaknummer: 395376) heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [kind 1] en [kind 2] bij de moeder zal zijn.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 11 december 2018 heeft de kinderrechter de GI gemachtigd [kind 1] en [kind 2] uit huis te plaatsen in een accommodatie zorgaanbieder 24-uurs (gezinshuis), met ingang van 11 december 2018, voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 23 september 2019, het verzoek van de GI tot opschorting van de omgang van de kinderen met de vader afgewezen, en de verzoeken van de vader afgewezen
4.2
Bij beschikking van dit hof van 14 januari 2019 heeft het hof het schorsingsverzoek van de moeder toegewezen en de werking van de bestreden beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 11 december 2018 geschorst, voor zover het de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] betreft.
inzake zaaknummer 200.215.518/01
4.3
De moeder is met elf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking, voor zover de beschikking de machtiging uithuisplaatsing betreft.
De moeder verzoekt het hof in zoverre de bestreden beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de GI tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] alsnog af te wijzen.
4.4
De GI voert verweer en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
inzake zaaknummer 200.253.865/01
4.5
De vader is met acht grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking .
De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking, bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen en, opnieuw beschikkende;
  • primairhet verzoek van de GI tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] af te wijzen, en
    subsidiairte bepalen dat bij uithuisplaatsing de kinderen bij de vader worden geplaatst, en voorts
  • de zorgregeling tussen de vader en de kinderen zoals deze thans geldt, al dan niet in de situatie dat de kinderen uit huis worden geplaatst in een gezinshuis, onverkort van kracht te laten, te weten het ene weekend van vrijdag uit school tot zaterdag 18.00 uur en de andere week van vrijdag uit school tot zondag 18.00 uur.
4.6
De GI voert verweer en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

inzake zaaknummers 200.251.518/01 en 200.253.865/01
5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2
Ten aanzien van de verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] bestaan de volgende zorgen. De moeder zit vast in bepaalde denkbeelden, waarbij haar vermoedens van seksueel misbruik van de kinderen door de vader en de door de moeder veronderstelde glutenintolerantie bij de kinderen belangrijke thema’s zijn. Uit onderzoek door huisarts, politie, het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie en gesprekken bij Horizon zijn echter geen signalen naar voren gekomen die duiden op seksueel misbruik door de vader en uit testen van de kinderen op glutenintolerantie is gebleken dat hiervan bij beide kinderen geen sprake is. Daarnaast bestaan ten aanzien van de moeder zorgen over de mate van sensitiviteit en het kunnen aansluiten bij de behoeftes van de kinderen, in samenhang met de persoonlijke ouderproblematiek. Aan de zijde van de vader is tijdens de gezinsbehandeling bij Horizon geobserveerd dat hij in mindere mate voorspelbaar is voor de kinderen en minimaal regels schept. De vader sluit onvoldoende aan bij de behoeftes van de kinderen en wordt daarin overvraagd. Daarnaast beschuldigt de vader de moeder ervan te lijden aan een psychische aandoening en beschuldigt hij haar ervan onbetrouwbaar te zijn.
De moeder en de vader hebben een groot wantrouwen ten opzichte van elkaar, hetgeen spanningen oplevert die ook voor de kinderen voelbaar zijn. Er is geen communicatie tussen hen en de emoties van de ouders beïnvloeden hun opvoedingsvaardigheden. Bij [kind 1] en [kind 2] is ook sprake van kindeigen problematiek. Bij [kind 1] is een stoornis in het autistisch spectrum geconstateerd en bij [kind 2] is sprake van hechtingsproblematiek.
5.3
Inmiddels is op diverse vlakken hulpverlening op gang gekomen. De moeder krijgt psychotherapie met EMDR. Zij heeft inmiddels 27 therapiesessies gehad. De vader krijgt sinds 1 februari 2019 persoonlijke begeleiding en begeleiding voor de kinderen, welke begeleiding gespecialiseerd is in het werken met kinderen met autisme. De gezinsbegeleider van “Kind en Ik”, [gezinsbegeleider] , is in het gezin aanwezig en werkt met de ouders aan parallel ouderschap. Samen met de ouders is zij ook bezig met de totstandkoming van een ouderschapsplan. Kindbehartiger [kinderbehartiger] is in het gezin aanwezig om de kinderen te begeleiden. Zodra er duidelijkheid is over de uithuisplaatsing kan het traject bij “Hechter” weer worden opgestart. Met [kind 1] gaat het op dit moment goed op school. Hij heeft vooruitgang geboekt in sociaal- en in leergedrag. [kind 2] krijgt drie maal per week remedial teaching op school. De vader accepteert nu hulp en werkt mee. De GI erkent dat er op dit moment vooruitgang is bij de kinderen en bij de moeder en dat de moeder goed meewerkt. Ook is inmiddels, onder leiding van [gezinsbegeleider] , een begin gemaakt met communicatie tussen de ouders.
5.4
Het hof is van oordeel dat de zorgen over en de langdurige problematiek van de kinderen, in combinatie met het gezinssysteem en de complexe echtscheiding, maken dat uithuisplaatsing in het belang van de kinderen in beginsel is geboden. Echter, gelet op de (recent) ingezette en nog in te zetten, dan wel opnieuw in te zetten, hulpverlening en de prille positieve ontwikkelingen die daarvan het resultaat zijn, ziet het hof aanleiding deze recente ontwikkelingen een allerlaatste kans te geven. Het hof acht het daarom op dit moment niet in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen noodzakelijk om hen uit huis te plaatsen. Het hof zet dit af tegen de ingrijpende aard van een uithuisplaatsing en neemt hierbij de belangen van de kinderen en de ouders in aanmerking.
De geschetste prille ontwikkelingen dienen naar het oordeel van het hof een allerlaatste kans te krijgen. Indien binnen de termijn van de ondertoezichtstelling (die loopt tot 23 september 2019) niet voldoende verdere positieve ontwikkeling wordt doorgemaakt en onvoldoende vooruitgang wordt geboekt, ligt het voor de hand aan te nemen dat een uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] na afloop van die termijn onvermijdelijk zal zijn.
5.5
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking vernietigen, voor zover deze betrekking heeft op de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] en, in zoverre opnieuw beschikkende, het verzoek van de GI tot machtiging van uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] afwijzen.
5.6
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen, voor zover daarin door de rechtbank is beslist dat het verzoek van de GI tot opschorting van de omgang van de vader met de kinderen zal worden afgewezen, zij het op andere gronden dan de rechtbank. De vader krijgt sinds kort persoonlijke begeleiding en begeleiding voor de kinderen, welke begeleiding gespecialiseerd is in het werken met kinderen met autisme. Het hof acht het van belang deze ontwikkelingen bij de vader te volgen en is van oordeel dat, mede gelet hierop het verzoek van de GI tot opschorting dient te worden afgewezen.
5.7
De vader verzoekt de zorgregeling tussen de vader en de kinderen zoals deze thans geldt onverkort van kracht te laten, te weten het ene weekend van vrijdag uit school tot zaterdag 18.00 uur. Met afwijzing van het verzoek van de GI tot ontzegging van het recht op omgang voor bepaalde tijd, blijft de thans geldende regeling zoals hiervoor onder 3.3 vermeld, van kracht, zodat dit verzoek van de vader zal worden afgewezen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking – voor zover aan hem voorgelegd – vernietigen, voor zover deze betrekking heeft op de daarin opgenomen beslissing tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] in een accommodatie zorgaanbieder 24-uurs (gezinshuis), met ingang van 11 december 2018, voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 23 september 2019 en, in zoverre opnieuw beschikkende, het verzoek van de GI tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] afwijzen. Voorts zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover het betreft de afwijzing door de rechtbank van het verzoek van de GI tot opschorting van de omgang van de kinderen met de vader.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 11 december 2018, voor zover deze betrekking heeft op de daarin opgenomen beslissing tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] in een accommodatie zorgaanbieder 24-uurs (gezinshuis), met ingang van 11 december 2018, voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 23 september 2019;
en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst voormeld verzoek van de GI alsnog af;
bekrachtigt voornoemde beschikking van 11 december 2018, voor zover deze betrekking heeft op de daarin opgenomen beslissing tot afwijzing van het verzoek van de GI tot opschorting voor bepaalde tijd van de omgang tussen de vader en [kind 1] en [kind 2] ;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeing-van Hees, C.J. Laurentius-Kooter en I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door mr. M. Vodegel als griffier, en is op 7 maart 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.