ECLI:NL:GHARL:2019:2174

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 maart 2019
Publicatiedatum
11 maart 2019
Zaaknummer
WAHV 200.212.893
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Wijma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter inzake administratieve sanctie voor onvoldoende zicht door bevroren ruiten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, die op 18 januari 2017 een beroep van de betrokkene tegen een administratieve sanctie gegrond verklaarde. De betrokkene, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. [B], had een administratieve sanctie van € 230,- opgelegd gekregen voor het rijden met onvoldoende zicht door de voorruit en/of de voorste zijruiten van zijn voertuig. De sanctie was opgelegd op 8 maart 2016, toen de ambtenaar constateerde dat de zijruiten volledig bevroren waren.

De kantonrechter had de beslissing van de officier van justitie vernietigd, maar het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. De gemachtigde van de betrokkene stelde in hoger beroep dat de kantonrechter niet voldoende had gemotiveerd waarom de beslissing niet vernietigd moest worden, en dat er geen proces-verbaal van de zitting aanwezig was. Het hof oordeelde dat het proces-verbaal wel degelijk aanwezig was en dat de kantonrechter de beslissing terecht had genomen.

Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter, maar voegde gronden toe aan de beslissing. Het hof oordeelde dat de kantonrechter ten onrechte niet had gereageerd op het verweer dat de beslissing van de officier van justitie niet door een bevoegde medewerker was genomen. Desondanks was er geen aanleiding om de beslissing van de kantonrechter te vernietigen, en het hof wees het verzoek om proceskostenvergoeding in hoger beroep af.

Uitspraak

WAHV 200.212.893
11 maart 2019
CJIB 196217688
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant
van 18 januari 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] (België),
voor wie als gemachtigde optreedt mr. [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard.
Het verzoek om een proceskostenvergoeding is toegewezen tot een bedrag van € 124,-.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen daarop te reageren.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
Op 1 februari 2018 is nog een faxbericht van de gemachtigde van de betrokkene ontvangen. Een kopie daarvan is toegestuurd aan de advocaat-generaal.

Beoordeling

1. De gemachtigde van de betrokkene stelt zich op het standpunt dat de beslissing van de kantonrechter moet worden vernietigd vanwege het (in het dossier) ontbreken van een proces-verbaal van de zitting.
2. De stelling dat het proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter ontbreekt mist feitelijke grondslag. In het dossier bevindt zich namelijk wel degelijk een proces-verbaal van de in het openbaar gehouden zitting van 18 januari 2017.
3. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 230,- opgelegd ter zake van “als bestuurder van een voertuig rijden, terwijl er niet voldoende zicht is door de voorruit en/of de voorste zijruiten”, welke gedraging zou zijn verricht op 8 maart 2016 om 07:45 uur op de Hugo van der Goeslaan te Eindhoven met het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] .
4. De gemachtigde van de betrokkene stelt zich op het standpunt dat de beslissing van de kantonrechter gebrekkig is gemotiveerd. De kantonrechter heeft zijn verweer, ertoe strekkende dat de constatering door de ambtenaar dat de zijruiten van de auto bevroren waren niet automatisch impliceert dat er sprake is van onvoldoende zicht door deze ruiten, ongemotiveerd afgewezen. Daarnaast heeft de kantonrechter niet gereageerd op het verweer dat uit de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep niet blijkt dat deze door een bevoegde medewerker is genomen.
5. Een daartoe aangewezen ambtenaar kan op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wahv een administratieve sanctie opleggen voor een gedraging die - voor zover hier van belang - door deze ambtenaar is vastgesteld. Dat de gedraging is verricht, moet voldoende blijken uit de beschikbare gegevens. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat - onder meer - de volgende gegevens:
"gedraginggegevens:
beide zijruiten waren volledig bevroren".
6. De gemachtigde merkt terecht op dat de ambtenaar in de omschrijving van de gedraging niet heeft opgenomen de voor deze gedraging relevante waarneming dat er sprake was van onvoldoende zicht door de betreffende zijruiten. Het ontbreken van die waarneming is essentieel, aangezien het bevroren zijn van een ruit niet in alle gevallen impliceert dat er geen zicht door deze ruit mogelijk is, aldus de gemachtigde. Het hof kan het betoog van de gemachtigde niet volgen. Immers, het met het blote oog waarnemen van het (volledig) bevroren zijn van een ruit kan slechts plaatsvinden in het geval er sprake is van onvoldoende zicht door de betreffende ruit. De omstandigheid dat er in casu sprake was van onvoldoende zicht door de zijruiten van het voertuig ligt aldus besloten in de constatering dat deze volledig bevroren waren. Een en ander is zodanig evident dat de kantonrechter dit verweer zonder nadere motivering heeft kunnen verwerpen.
7. Met de gemachtigde stelt het hof vast dat de kantonrechter ten onrechte niet heeft gereageerd op het verweer dat uit de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep niet blijkt dat deze door een bevoegde medewerker is genomen. Het hof overweegt daaromtrent als volgt. Het hof heeft in zijn arrest van 24 november 2016 (vindplaats op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2016:9412) vastgesteld dat namens de officier van justitie op administratief beroepschriften wordt beslist door medewerkers van het CVOM die daartoe via mandaat en ondermandaat zijn aangesteld.
8. In zijn algemeenheid mag er dan ook van worden uitgegaan dat een door het CJIB namens de officier van justitie verzonden beslissing op een administratief beroep bevoegd is genomen. Dat kan slechts anders zijn wanneer blijkt van concrete feiten of omstandigheden die in een individuele zaak aan de bevoegdheid doen twijfelen. Van dergelijke feiten of omstandigheden is niet gebleken.
9. Het voorgaande betekent dat het hof de beslissing van de kantonrechter in beginsel kan bevestigen. Nu de kantonrechter echter niet op alle beroepsgronden heeft gerespondeerd, zal het hof de beslissing van de kantonrechter bevestigen met aanvulling van gronden.
10. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen bestaat geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten in hoger beroep.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter met aanvulling van gronden;
wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten in hoger beroep af.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Pullens als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.