ECLI:NL:GHARL:2019:2272

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 maart 2019
Publicatiedatum
13 maart 2019
Zaaknummer
21-002641-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zware mishandeling tijdens uitgaansgeweld

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte was eerder veroordeeld voor een geweldsmisdrijf dat plaatsvond op 22 oktober 2017 in een café in Arnhem, waar hij een ander met een glas in de hals heeft geslagen. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van poging tot doodslag, maar van zware mishandeling. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij was veroordeeld voor poging tot doodslag. Tijdens de zitting op 28 februari 2019 heeft het hof de zaak opnieuw onderzocht, waarbij getuigenverklaringen en camerabeelden zijn bekeken. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte wel degelijk de dader was, maar dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag. De verdachte werd vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, maar het hof achtte het subsidiair tenlastegelegde, zware mishandeling, wel bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Daarnaast werd een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen, met een totaalbedrag van € 9.820,16, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof legde ook een verplichting op tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002641-18
Uitspraak d.d.: 14 maart 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 26 april 2018 met parketnummer 05-740512-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
thans verblijvende in [detentie] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 28 februari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. S. Kriekaard, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:hij op of omstreeks 22 oktober 2017 te Arnhem, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een (gebroken) (drink)glas, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek en/of de hals heeft gestoken, geslagen en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;subsidiair:hij op of omstreeks 22 oktober 2017 te Arnhem, althans in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een beschadigde (hals)(slag)ader en/of een doorgesneden/beschadigde (nek)spier en/of een of meerdere steek- en/of snijwonden, heeft toegebracht door die [slachtoffer] met een (gebroken) (drink)glas, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek en/of de hals te steken, slaan en/of snijden;meer subsidiair:hij op of omstreeks 22 oktober 2017 te Arnhem, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met een (gebroken) (drink)glas, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek en/of de hals heeft gestoken, geslagen en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Niet ter discussie staat dat het slachtoffer in deze zaak, [slachtoffer] , ernstig gewond is geraakt doordat hij op 22 oktober 2017, tijdens een ruzie in café ‘ [naam café] ’ te Arnhem met een glas in zijn hals is geslagen. De verdediging heeft, kort samengevat, betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, nu hij niet degene is geweest die [slachtoffer] heeft verwond.
Het hof is op grond van de in het dossier aanwezige wettige bewijsmiddelen en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting er van overtuigd dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] met een glas in de hals heeft geslagen. Verschillende getuigenverklaringen wijzen in de richting van een jongeman die [slachtoffer] met een glas heeft geslagen en die direct daarna uit het café is gevlucht. De enige die -zo blijkt uit de verklaringen en uit de camerabeelden- is weggerend, is verdachte. Verdachte heeft dat ook niet betwist. Verdachte heeft bovendien kort na het incident bekennende verklaringen afgelegd. Die verklaringen komen op hoofdlijnen overeen met wat meerdere getuigen over het voorval hebben verklaard. Dat verdachte, na het lezen van de andere verklaringen in het dossier, de gebeurtenissen -naar zijn zeggen- heeft gereconstrueerd en zijn versie van het gebeurde heeft gewijzigd, doet naar het oordeel van het hof niet af aan de bruikbaarheid en betrouwbaarheid van zijn eerdere (bekennende) verklaringen. Het hof overweegt daarbij dat zijn latere versie op springende punten geen steun vindt in de overige in het dossier aanwezige verklaringen.
De vraag die het hof vervolgens moet beantwoorden, is of bewezen kan worden dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn handeling zou leiden tot de dood van het slachtoffer (voorwaardelijk opzet).
Uit de verklaringen van getuigen, en met name uit de aangifte van het slachtoffer, blijkt dat verdachte een slaande of zwaaiende beweging maakte in de richting van het hoofd en de hals van [slachtoffer] . Het hof meent dat de kans dat een dergelijke vrij willekeurige, ongerichte zwaaibeweging het slachtoffer dodelijk verwondt, niet als
aanmerkelijkkan worden beschouwd. Er is evenmin bewijs dat verdachte een dergelijk gevolg bewust heeft aanvaard.
Het hof is derhalve van oordeel dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Algemene ervaringsregels leren dat het slaan of zwaaien met een glas in de hand naar het hoofd of de hals van een persoon een aanzienlijk risico met zich brengt op zwaar lichamelijk letsel. Verdachte was, volgens zijn eigen verklaring, al boos en geïrriteerd. Bovendien bevond hij zich in een stampvolle, donkere ruimte en werd hij omgeven door andere cafébezoekers. Gelet op deze omstandigheden is het hof van oordeel dat verdachte bewust uithaalde met het glas met de intentie om pijn en letsel toe te brengen en daarbij de kans dat zijn handelen het slachtoffer zwaar letsel zou toebrengen, dan ook bewust op de koop toe heeft genomen.
Door wettige bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair:
hij op
of omstreeks22 oktober 2017 te Arnhem
, althans in Nederland,aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een beschadigde (hals)(slag)ader en
/ofeen doorgesneden/beschadigde (nek)spier en
/ofeen
of meerdere steek- en/ofsnijwond
en, heeft toegebracht door die [slachtoffer] met een
(gebroken) (drink)glas,
althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek en/of de hals te
steken,slaan
en/of snijden;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Wat voor het slachtoffer en de omstanders een plezierige avond uit had moeten worden, ontaardde in een zeer ernstig misdrijf met alle gevolgen van dien. Verdachte is vervolgens weggevlucht en ontkent nu alle betrokkenheid.
Het handelen van verdachte heeft tot zeer ernstige gevolgen geleid voor het slachtoffer [slachtoffer] . Uit diens slachtofferverklaring en de overgelegde medische stukken blijkt dat hij (vermoedelijk) blijvend letsel aan het incident zal overhouden. Het voorval heeft ook grote impact gehad op zijn familie, partner en vrienden van het slachtoffer.
Daarnaast neemt het hof in aanmerking dat dit geweld plaats vond in het uitgaansleven, op een plaats waar vele anderen aanwezig waren en ongewild getuige waren van deze nodeloze en zeer ernstige geweldsuitbarsting. Ook op deze aanwezigen heeft een en ander ongetwijfeld grote indruk gemaakt en bij hen gevoelens van onveiligheid teweeg gebracht.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte blijkt dat hij in 2014 ook veroordeeld is voor een geweldsmisdrijf.
Het hof is van oordeel dat uitsluitend het opleggen van een langdurige gevangenisstraf recht doet aan de ernst van het gepleegde misdrijf.
Op 11 januari 2018 is een Pro Justitia-rapport opgemaakt door psycholoog T. ’t Hoen. Uit dit rapport komt naar voren dat er geen sprake is van een psychiatrische stoornis in enge zin. Verdachte is gediagnosticeerd met ADHD, mede waardoor hij zich snel ongeduldig en gefrustreerd zal voelen, impulsief kan reageren en van daaruit onverantwoordelijk of zelfs antisociaal gedrag kan vertonen. De deskundige heeft geconcludeerd dat het risico dat verdachte in problematisch of agressief gedrag in algemene zin zal vervallen “weliswaar vanuit zijn ADHD wel te verwachten is, maar niet in hoge mate.” Het hof zal om de bestaande kans op recidive te verkleinen als stok achter de deur een deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Deze straf is lager dan de door de rechtbank opgelegde en de thans door de advocaat-generaal gevorderde straf, omdat het hof niet de primair tenlastegelegde poging tot doodslag maar de subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling bewezen acht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 16.051,13. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 9.820,16. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en haar oorspronkelijke vordering gehandhaafd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de oorspronkelijk gevorderde schadevergoeding.
Het hof kan zich, evenals de verdediging, vinden in het oordeel van de rechtbank en komt tot dezelfde beslissing. De vordering met betrekking tot de onder de post “verlies zelfwerkzaamheid” opgenomen schade is in hoger beroep weliswaar nader onderbouwd, maar behandeling van deze vordering levert naar het oordeel van het hof desondanks, vanwege de complexiteit van deze post, een onevenredige belasting van het strafgeding op. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in dat deel van de vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 9.820,16 (negenduizend achthonderdtwintig euro en zestien cent) bestaande uit € 1.320,16 (duizend driehonderdtwintig euro en zestien cent) materiële schade en € 8.500,00 (achtduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 9.820,16 (negenduizend achthonderdtwintig euro en zestien cent) bestaande uit € 1.320,16 (duizend driehonderdtwintig euro en zestien cent) materiële schade en € 8.500,00 (achtduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
84 (vierentachtig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 22 oktober 2017.
Aldus gewezen door
mr. R.H. Koning, voorzitter,
mr. K.A.J.M. Wetzels en mr. M. van Seventer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.E. Versloot, griffier,
en op 14 maart 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.