ECLI:NL:GHARL:2019:2273

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 maart 2019
Publicatiedatum
13 maart 2019
Zaaknummer
21-002993-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot woninginbraak met ongeloofwaardige verklaring en straftoemeting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1992 en wonende te Nieuwegein, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor poging tot woninginbraak. Het hof heeft de zaak behandeld op de zitting van 27 februari 2019, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. D.L.A.M. Pluijmakers.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat de tenlastelegging in hoger beroep was gewijzigd. De verdachte was beschuldigd van het plegen van een poging tot inbraak in een woning op 15 februari 2018. Het hof oordeelde dat de verdachte zich samen met een mededader in de tuin van de aangever bevond en dat zijn handelingen, zoals het kijken door het raam en het voelen aan de deurklink, een begin van uitvoering van de inbraak vormden. De verklaring van de verdachte dat hij enkel een voorverkenning deed, werd door het hof als ongeloofwaardig beschouwd.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot diefstal door middel van braak en inklimming. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, gelijk aan de straf die eerder door de politierechter was opgelegd. Het hof hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar zag geen reden om van de eerder opgelegde straf af te wijken. De uitspraak is gedaan in overeenstemming met de artikelen 45, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002993-18
Uitspraak d.d.: 13 maart 2019
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 11 mei 2018 met parketnummer 16-039403-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 27 februari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. D.L.A.M. Pluijmakers, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen reeds omdat in hoger beroep de tenlastelegging en aldus de grondslag van het onderzoek is gewijzigd. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep- tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 15 februari 2018 te Nieuwegein tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om in/uit een woning gelegen aan de [adres] goederen en/of geld van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming en/of een valse sleutel
- een slot van de poortdeur heeft/hebben geforceerd en/of
- over de schutting/poort is/zijn geklommen, althans de achtertuin heeft/hebben betreden en/of
- de woning heeft/hebben benaderd en/of
- door de ruiten naar binnen/de woning in heeft/hebben gekeken en/of
- aan de deurklink heeft/hebben gevoeld en/of de deur heeft/hebben getracht te openen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 15 februari 2018 te Nieuwegein tezamen en in vereniging met een of meer anderen ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten de in artikel 311, eerste lid, onder 3° van het Wetboek van Strafrecht omschreven diefstal, te plegen onder een van de omstandigheden vermeld in artikel 311, eerste lid, onder 4° van het Wetboek van Strafrecht dan wel artikel 311, eerste lid, onder 5° van het Wetboek van Strafrecht, opzettelijk een breekijzer, althans een (breek)voorwerp, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdacht dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Ten aanzien van de primair ten laste gelegde poging tot inbraak heeft de raadsman daartoe aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat hij op dat moment niet wilde inbreken. De handelingen die verdachte heeft verricht en die ten laste zijn gelegd zijn onvoldoende om te kunnen spreken van een begin van uitvoering.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt voorts dat verdachte zich ’s avonds, omstreeks 20:55 uur, samen met een tweede persoon in de afgesloten tuin van aangever bevond. Verdachte was, zo heeft hij zelf verklaard, in de tuin gekomen door over de schutting te klimmen. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte door het raam van de woning van aangever naar binnen kijkt en aan de deurklink voelt. De tweede persoon kijkt ook door het raam naar binnen en heeft daarnaast een langwerpig voorwerp in zijn handen. Het hof gaat er van uit dat dit een breekvoorwerp betreft. Alles in onderling verband en samenhang bezien is het hof van oordeel dat de handelingen van de verdachten een begin van uitvoering vormen van de voorgenomen inbraak, aangezien zij naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van dat misdrijf. De verklaring van verdachte dat hij zich in de tuin bevond maar dat sprake was van een voorverkenning voor een eventueel later nog te plegen inbraak en dat hij dus niet op dat specifieke moment al wilde inbreken acht het hof niet geloofwaardig. Deze verklaring, die overigens eerst in hoger beroep is afgelegd, rijmt moeilijk met de op de camerabeelden zichtbare gedragingen, in het bijzonder het voelen aan de deurklink, wat in dit geval toch bezwaarlijk anders kan worden verstaan dan als een handeling die op niets anders is gericht dan het de woning binnen kunnen gaan.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op
of omstreeks15 februari 2018 te Nieuwegein tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en
/ofzijn mededader
(s)voorgenomen misdrijf om in/uit een woning gelegen aan de [adres] goederen en/of geld van
zijn/hun gading,
in elk geval enig goed,dat
geheel of ten deleaan een ander dan aan verdachte en/
ofzijn mededader
(s)toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen
en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengendoor middel van braak en
/of verbreking en/ofinklimming
en/of een valse sleutel- een slot van de poortdeur heeft/hebben geforceerd en/of- over de schutting/poort
is/zijn geklommen, althans de achtertuin
heeft/hebben betreden en
/of- de woning
heeft/hebben benaderd en
/of- door de ruiten naar binnen/de woning in
heeft/hebben gekeken en
/of- aan de deurklink
heeft/hebben gevoeld
en/of de deur heeft/hebben getracht te openenterwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De politierechter in de rechtbank Midden-Nederland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- dat verdachte zich samen met zijn mededader schuldig heeft gemaakt aan een poging tot inbraak in een woning. Woninginbraken zijn vervelende feiten die, naast materiële schade en overlast, ook tot gevoelens van onveiligheid leiden bij de slachtoffers en in de maatschappij. Het hof houdt verder in het nadeel van verdachte rekening met het feit dat verdachte ter terechtzitting in hoger beroep niet de verantwoordelijkheid voor zijn daad heeft willen nemen, maar met een eerst in hoger beroep afgelegde en kennelijk op het strafdossier afgestemde hoogst ongeloofwaardige verklaring onder een veroordeling heeft geprobeerd uit te komen.
Het LOVS-oriëntatiepunt voor inbraak in een woning is een gevangenisstraf van drie maanden. Verdachte is daarnaast in het verleden meerdere keren veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder ook bij vonnis van de politierechter van 8 maart 2013 voor woninginbraak. Naar het oordeel van het hof is, gelet op het voorgaande, een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, zoals gevorderd door de advocaat-generaal en opgelegd in eerste aanleg, passend en geboden. In hetgeen door de raadsman en de verdachte omtrent zijn persoonlijke omstandigheden is aangevoerd ziet het hof geen reden tot oplegging van een andere straf.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. A. van Waarden, voorzitter,
mr. I.P.H.M. Severeijns en mr. C.P.J. Scheele, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T. Faber, griffier,
en op 13 maart 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. C.P.J. Scheele is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 13 maart 2019.
Tegenwoordig:
mr. J.P. Bordes, voorzitter,
mr. A.C.L. van Holland, advocaat-generaal,
mr. N.D. Mavus-ten Elshof, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.