ECLI:NL:GHARL:2019:2289

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 maart 2019
Publicatiedatum
13 maart 2019
Zaaknummer
WAHV 200.248.233
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. Wijma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake zekerheidstelling in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 2 oktober 2018. De betrokkene had hoger beroep ingesteld omdat zijn beroep tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk was verklaard. De kantonrechter had geoordeeld dat de betrokkene geen zekerheid had gesteld voor de betaling van de opgelegde administratieve sanctie en de administratiekosten, en dat hij dit verzuim niet had hersteld binnen de gestelde termijn.

De betrokkene voerde aan dat hij geen zekerheid kon stellen vanwege zijn financiële situatie, waarin hij afhankelijk was van een uitkering en schulden had. Het hof oordeelde dat de kantonrechter op juiste wijze had gereageerd op het draagkrachtverweer van de betrokkene. De onjuiste mededelingen in de zekerheidsbrieven leidden niet tot vernietiging van de beslissing van de kantonrechter, omdat de betrokkene niet in zijn belangen was geschaad. Hij had immers de gelegenheid gekregen om zijn financiële positie nader te onderbouwen en was uitgenodigd voor een zitting bij de kantonrechter.

Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en oordeelde dat de betrokkene niet had aangetoond dat het niet stellen van zekerheid verschoonbaar was. Hierdoor kon het hof de inhoudelijke bezwaren van de betrokkene tegen de opgelegde sanctie niet beoordelen. De beslissing van de kantonrechter werd derhalve bevestigd, en het hof concludeerde dat de betrokkene voldoende op de hoogte was van de noodzaak om zekerheid te stellen voordat zijn beroep kon worden ontvangen.

Uitspraak

WAHV 200.248.233
13 maart 2019
CJIB 211703888
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag
van 2 oktober 2018
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht. Er is daarnaast gevraagd om de zaak op een zitting van het hof te behandelen.
De advocaat-generaal heeft een gewijzigd schriftelijk standpunt ingediend.
Van de betrokkene is op 25 februari 2019 nog een brief ontvangen.
De zaak is behandeld op de zitting van 27 februari 2019. De betrokkene is, zoals op voorhand is aangekondigd, niet verschenen. De advocaat-generaal is vertegenwoordigd door mr. [B] .

Beoordeling

1. In hoger beroep is niet bestreden dat de betrokkene niet binnen de in artikel 11, derde lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) gestelde termijn zekerheid heeft gesteld voor de betaling van de opgelegde administratieve sanctie en de administratiekosten en evenmin dat de betrokkene niet binnen een nader gestelde termijn dit verzuim heeft hersteld.
2. De betrokkene voert - evenals bij de kantonrechter - aan dat hij geen zekerheid kan stellen, omdat zijn financiële middelen ontoereikend zijn. Hij leeft van een uitkering, heeft schulden die hij maandelijks moet aflossen en moet geld lenen voor het dagelijks basis levensonderhoud. Bij de kantonrechter heeft hij een overzicht gegeven van zijn inkomsten en uitgaven.
3. Als uitgangspunt heeft te gelden dat een zekerheidstelling ingevolge de Wahv in het algemeen niet in de weg zal staan aan de toegang tot de rechter.
4. Op het voorgaande dient een uitzondering te worden gemaakt, indien de hoogte van het gevraagde bedrag aan zekerheid gelet op de financiële omstandigheden van de betrokkene een zodanige belemmering oplevert, dat toepassing van het stelsel van zekerheidstelling in het onderhavige geval zou neerkomen op een ontoelaatbare beperking van het in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) gegarandeerde recht op toegang tot een onafhankelijke rechterlijke instantie.
5. Dit brengt, ook gelet op het arrest van het hof van 17 februari 2014
(gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2014:1139) mee dat, indien een betrokkene in de procedure bij de kantonrechter met redenen omkleed aanvoert dat hij niet (terstond) in staat is zekerheid te stellen tot het totale van hem verlangde bedrag, de kantonrechter, tenzij hij het daaromtrent aangevoerde reeds aanstonds aannemelijk acht, de betrokkene in de gelegenheid zal moeten stellen op een openbare zitting te worden gehoord omtrent zijn financiële draagkracht.
6. Acht de kantonrechter het aangevoerde omtrent de financiële draagkracht gegrond, dan zal hij het bepaalde in artikel 11 van de Wahv in zoverre buiten toepassing moeten laten als in overeenstemming is met de draagkracht van de betrokkene. Zo nodig zal aan de betrokkene een nadere termijn moeten worden gegund waarbinnen hij alsnog de door de kantonrechter vastgestelde zekerheid kan stellen.
Acht de kantonrechter het aangevoerde omtrent de financiële draagkracht ongegrond, dan dient de kantonrechter de betrokkene een nadere termijn te gunnen om alsnog het volledige bedrag van de zekerheidstelling te voldoen.
7. Uit het dossier blijkt het volgende. Bij brief van 9 juli 2018 is de betrokkene uitgenodigd voor een openbare zitting van de kantonrechter van 2 augustus 2018. Daarbij is de betrokkene verzocht om de nodige financiële stukken over te leggen teneinde het gevoerde draagkrachtverweer aannemelijk te maken. De betrokkene is niet ter zitting verschenen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de betrokkene onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de zekerheidstelling niet kan voldoen en heeft de betrokkene een nadere termijn geboden om alsnog zekerheid te stellen. Bij beslissing van 2 oktober 2018 heeft de kantonrechter vastgesteld dat geen zekerheid is gesteld en het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard.
8. Gelet op het voorgaande heeft de kantonrechter gehandeld in overeenstemming met hetgeen onder 5. en 6. is overwogen. De betrokkene is in de gelegenheid gesteld het draagkrachtverweer nader te onderbouwen met bewijsstukken waaruit zijn financiële positie blijkt, maar heeft dit nagelaten. Vervolgens is de betrokkene een termijn gegeven om alsnog zekerheid te stellen. Dit heeft de betrokkene niet gedaan. Niet kan worden geoordeeld dat de kantonrechter, gelet op de hem ter beschikking staande informatie, niet tot zijn beslissing heeft kunnen komen.
9. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de kantonrechter het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de in deze zaak verzonden zekerheidsbrieven niet voldoen niet aan de eisen zoals door het hof in zijn arrest van
30 november 2018 (ECLI:NL:GHARL:2018:10471) uiteen zijn gezet.
10. Het hof is van oordeel dat de betrokkene door de onjuiste mededelingen omtrent de zekerheidstelling niet in zijn belangen is geschaad, nu hij in reactie op deze brieven een draagkrachtverweer heeft gevoerd en op basis daarvan is uitgenodigd voor een zitting bij de kantonrechter om, onder meer, zijn financiële positie nader te onderbouwen. Voor de betrokkene was aldus, ondanks dat de zekerheidsbrieven niet geheel aan de daartoe gestelde vereisten voldeden, voldoende duidelijk dat hij zekerheid diende te stellen alvorens in zijn beroep te kunnen worden ontvangen. Het voorgaande leidt daarom niet tot vernietiging van de beslissing van de kantonrechter en terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Den Haag.
11. Gelet op het voorgaande, en nu ook niet gebleken is dat het niet stellen van zekerheid verschoonbaar is, heeft de kantonrechter het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter en kan daarom - net als de kantonrechter - de inhoudelijke bezwaren van de betrokkene tegen de opgelegde sanctie niet beoordelen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Verstraaten als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.