ECLI:NL:GHARL:2019:2300

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 maart 2019
Publicatiedatum
14 maart 2019
Zaaknummer
21-004162-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake smaad door publicatie van foto's op internet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, waarin de verdachte is veroordeeld voor smaad. De verdachte heeft foto's van zijn ex-vriendin, [benadeelde], op een sekswebsite geplaatst, vergezeld van kwetsende teksten. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, en de vordering van de benadeelde partij tot € 750,- toegewezen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zijn raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging, omdat de klacht te laat zou zijn ingediend. Het hof heeft echter vastgesteld dat de klacht tijdig was ingediend en dat de benadeelde partij een expliciete wens tot vervolging had. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren en de vordering van de benadeelde partij tot € 750,- toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan smaad, waarbij de eer en goede naam van de benadeelde ernstig zijn aangetast. De verdachte is strafbaar verklaard en de vordering van de benadeelde partij is voor een deel toegewezen, terwijl het hof de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar vordering.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004162-18
Uitspraak d.d.: 7 maart 2019
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 6 juli 2018 met parketnummer 18-114942-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 21 februari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis, ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging van verdachte, bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde en veroordeling ter zake van dit feit tot een taakstraf van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot € 750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. D. Uygul, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij het hiervoor genoemde vonnis ter zake van het primair ten laste gelegde (smaad) veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot € 750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Ter terechtzitting van het hof is door de raadsman van verdachte de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie bepleit, nu er sprake is van overschrijding van de termijn waarbinnen de klacht door aangeefster en klaagster [benadeelde] ingediend had moeten worden.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat [benadeelde] op 25 september 2015 bekend is geworden met de plaatsing van de foto’s op de internetsite, op 30 september 2015 aangifte heeft gedaan en pas op 17 januari 2016 een klacht heeft ingediend. Dat is niet binnen de wettelijke termijn van drie maanden.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat in de aangifte onvoldoende omstandigheden aanwezig zijn om daarin een uitdrukkelijke wens van aangeefster tot vervolging te zien.
Volgens artikel 66 van het Wetboek van Strafrecht moet een klacht binnen drie maanden na bekendwording met het strafbare feit door de klachtgerechtigde worden ingediend.
Het hof stelt in de onderhavige zaak vast dat de klacht niet is ingediend binnen 3 maanden nadat de klachtgerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde delict.
Uit de heersende jurisprudentie volgt dat reparatie van dit verzuim mogelijk is, wanneer vaststaat dat de klachtgerechtigde ten tijde van de aangifte vervolging wenste.
Voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie is in deze zaak aldus bepalend of uit de aangifte van [benadeelde] een expliciete wens tot vervolging blijkt, dan wel dat uit het onderzoek ter terechtzitting blijkt van een expliciete wens tot vervolging ten tijde van het doen van de aangifte.
Het hof stelt vast dat uit de aangifte van [benadeelde] niet zozeer blijkt van een expliciete wens tot vervolging van verdachte. Ter zitting in hoger beroep is [benadeelde] gehoord als getuige. Zij heeft verklaard in dat zij ten tijde van het doen van de aangifte vond dat er werk gemaakt moest worden van deze zaak en dat verdachte op de blaren moest zitten. Uit haar verklaring volgt verder dat zij geen aangifte heeft gedaan om alleen een civiele vordering te ondersteunen, maar dat zij met name aangifte heeft gedaan om te bewerkstelligen dat verdachte gestraft zou worden.
Op grond van de verklaring van de verklaring van [benadeelde] ter zitting acht het hof genoegzaam vastgesteld dat ten tijde van de aangifte bij [benadeelde] een expliciete wens tot vervolging bestond. Het hof verwerpt het verweer van de raadsman en verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging van verdachte.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2015 tot en met 30 september 2016 te [plaats] opzettelijk de eer en/of de goede naam van [benadeelde] heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door op de sekswebsite [website] , althans een aantal foto's / portretten van die [benadeelde] te plaatsen (sommige van pikante en/of suggestieve aard) en/of daarbij de tekst te plaatsen " [tekst] " en/of "Goor geil wijf die alles met je doet!";
subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 1juli 2015 tot en met 30 september 2016 te [plaats] , althans in Nederland, op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten op het internet / op de website [website] , althans een aantal afbeeldingen van die [benadeelde] (sommige van pikante en/of suggestieve aard) openlijk heeft tentoongesteld, terwijl hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat die afbeelding(en) aanstotelijk was/waren voor de eerbaarheid;
meer subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 1juli 2015 tot en met 30 september 2016 te [plaats] , althans in Nederland, zonder daartoe gerechtigd te zijn twintig, althans een aantal portret(ten) van [benadeelde] in het openbaar ten toon heeft gesteld of op andere wijze openbaar heeft gemaakt, door deze te plaatsen op de sekswebsite [website] .
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Verweren

Alternatief scenario
Verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat niet hij, maar mogelijk een van zijn twee ex-werknemers het ten laste gelegde heeft gepleegd. Verdachte heeft gesteld dat zij toegang hadden tot de werktelefoon van verdachte en dat zij mogelijk de foto's van verdachtes werktelefoon hebben gehaald en hebben geplaatst op internet. Verdachte heeft hierover verklaard dat beide ex-werknemers proberen hem in een kwaad daglicht te stellen.
Het hof acht het door verdachte aangevoerde alternatieve scenario niet aannemelijk geworden. Het procesdossier bevat daarvoor bovendien geen enkel aanknopingspunt. Het verweer wordt daarom verworpen.
Bepaald feit
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat vrijspraak van de primair ten laste gelegde smaad dient te volgen aangezien er geen sprake is van tenlastelegging van een bepaald, concreet, feit.
Het verweer wordt verworpen. Voor smaad is vereist dat een 'bepaald feit' op een zodanige wijze is ten laste gelegd dat het een duidelijk te onderkennen concrete gedraging aanwijst.
Het hof overweegt dat het plaatsen van de foto's op de website (waaronder een foto van aangeefster met een lolly in haar mond), in combinatie met de tekst 'Goor geil wijf die alles met je doet,' een voldoende concrete gedraging vormt.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij in de periode van 1 juli 2015 tot en met 30 september 2016 te [plaats] opzettelijk de eer en de goede naam van [benadeelde] heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door op de sekswebsite [website] , foto's van die [benadeelde] te plaatsen (sommige van pikante en suggestieve aard) en daarbij de tekst te plaatsen " [tekst] " en "Goor geil wijf die alles met je doet!"
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezen verklaarde levert op:
smaad.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan smaad jegens zijn ex-vriendin [benadeelde] . Hij heeft foto's van aangeefster op een sekswebsite geplaatst, met daarbij onder meer de tekst 'Goor geil wijf die alles met je doet.' Door zijn handelen heeft de verdachte de eer en de goede naam van zijn ex-vriendin op ernstige wijze bezoedeld.
Uit het door [benadeelde] ingediende schadeonderbouwingsformulier blijkt dat zij zich beschaamd en vernederd voelde.
Het hof heeft bij de straftoemeting rekening gehouden met het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 januari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van het plegen van een strafbaar feit. Er zijn derhalve geen justitiële antecedenten aanwezig die van belang kunnen zijn bij de strafoplegging.
De op te leggen straf dient recht te doen aan de ernst van het delict en aan hetgeen de verdachte zijn ex-vriendin heeft aangedaan. Gelet op het bovenstaande acht het hof uit een oogpunt van normhandhaving en vergelding de oplegging van de door de politierechter opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde taakstraf passend en geboden. Het hof zal die straf daarom opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.600,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof acht een bedrag van € 750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, zoals ook door de politierechter opgelegd en door de advocaat-generaal gevorderd, billijk. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 36f en 261 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 30 september 2016.
Aldus gewezen door
mr. A. van Holten, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. I.A. Vermeulen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van, griffier,
en op 7 maart 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.