Beoordeling
1. De bezwaren van de gemachtigde van de betrokkene richten zich tegen de beslissing van de kantonrechter voor zover daarbij het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond is verklaard. Bij deze inleidende beschikking is aan de betrokkene als kentekenhouder een administratieve sanctie van € 370,- opgelegd ter zake van “parkeren op gehandicaptenparkeerplaats anders dan met motorvoertuig op meer dan 2 wielen met geldige gehandicaptenparkeerkaart”, welke gedraging zou zijn verricht op 6 augustus 2015 om 14:35 uur op de Lage Weide te Hengelo met het voertuig met het kenteken [YY-000-Y] .
2. Dat het voertuig van de betrokkene op de hiervoor omschreven datum, tijd en plaats geparkeerd stond en dat daarbij geen geldige gehandicaptenparkeerkaart is gebruikt, wordt niet betwist. Wel meent de gemachtigde dat de parkeerplaats waar het voertuig van de betrokkene stond niet is aan te merken als een gehandicaptenparkeerplaats. Het ter plekke geplaatste bord E6 is namelijk niet van toepassing op deze parkeerplaats. Dit bord wordt weliswaar gepasseerd bij het oprijden van het parkeerterrein, maar hieraan komt geen zonale werking toe en geldt dan ook niet voor alle parkeerplaatsen op dit parkeerterrein. De specifieke parkeerplaats waarop de betrokkene zijn voertuig heeft geparkeerd, is niet voorzien van een bord E6. Primair wordt dan ook gesteld dat de gedraging niet is verricht. Subsidiair wordt opgemerkt dat het bord aan de rechterzijde is geplaatst, terwijl het voertuig van de betrokkene op een parkeerplaats links op het parkeerterrein stond en hier aldus geen gelding had. Meer subsidiair stelt de gemachtigde zich op het standpunt dat de gedraging niet verwijtbaar is verricht, aangezien de parkeersituatie onduidelijk was. Ook de wegbeheerder vond de situatie kennelijk onduidelijk; na 6 augustus 2015 zijn alle parkeerplaatsen op het terrein voorzien van een bord E6 met onderbord.
3. Artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) bepaalt: "Weggebruikers zijn verplicht gevolg te geven aan verkeerstekens die een gebod of verbod inhouden."
4. Artikel 24, eerste lid, onder d, sub 1°, van het RVV 1990 houdt in:
"De bestuurder mag zijn voertuig niet parkeren op een parkeergelegenheid voor zover zijn voertuig niet behoort tot de op het bord of op het onderbord aangegeven voertuigcategorie of groep voertuigen."
5. Artikel 24, vierde lid, van het RVV 1990 bepaalt verder:
"Indien een parkeergelegenheid, aangeduid met een van de verkeersborden E4 tot en met E10, E12 of E13 van bijlage 1, is voorzien van parkeervakken, mag slechts in die vakken worden geparkeerd."
6. Uit hoofdstuk E van bijlage 1 van het RVV 1990 blijkt dat een gehandicaptenparkeerplaats wordt aangeduid met bord E6.
7. Artikel 26 van het RVV 1990 bepaalt:
"Op een gehandicaptenparkeerplaats mag slechts worden geparkeerd:
a. een gehandicaptenvoertuig;
b. een motorvoertuig op meer dan twee wielen waarin een geldige gehandicaptenparkeerkeert is aangebracht of
c. indien de gehandicaptenparkeerplaats is gereserveerd voor een bepaald voertuig, dat voertuig."
8. In het dossier bevindt zich een op 16 november 2016 opgemaakt aanvullend proces-verbaal van de verbalisant die de sanctie heeft opgelegd. Uit deze verklaring volgt dat - voor zover van belang - het voertuig van de betrokkene geparkeerd stond op een apart gelegen parkeerplaats bestemd voor minder valide personen met een gehandicaptenparkeerkaart. Deze parkeerplaats is als zodanig herkenbaar door middel van bord E6. Bij het oprijden van deze parkeerplaats komt de bestuurder dit bord tegen, dat geldt voor alle acht parkeerplekken.
9. Het dossier bevat meerdere foto's die zijn gemaakt op het moment van de gedraging. Zoals door de gemachtigde aangegeven, blijkt uit deze foto's dat het voertuig van de betrokkene aan de linkerzijde van een parkeerterrein in een parkeervak staat geparkeerd. Aan het begin van het parkeerterrein staat een bord E6 geplaatst.
10. Zowel door de gemachtigde als de advocaat-generaal zijn in hoger beroep uitdraaien afkomstig van Google Streetview overgelegd van het desbetreffende parkeerterrein zoals dat eruit zag in augustus 2016, aldus een jaar na de gedraging. Hierop is een groot parkeerterrein te zien dat aan de rechter- en de linkerzijde bestaat uit een lange rij parkeervakken. Vanaf het begin van het parkeerterrein bezien, zijn na de eerste drie parkeervakken - zowel aan de rechter- als de linkerzijde - over de lengte van de parkeervakken zwarte paaltjes met reflectorband geplaatst. De doorgang naar de daarachter gelegen parkeervakken is vrij. Vóór het parkeerterrein, bij het oprijden, is rechts op een strook gras een bord E6 geplaatst. Op de uitdraai van Google Streetview van augustus 2016 is daarnaast te zien dat bij zowel de eerste drie linker- als de eerste drie rechtervakken ter hoogte van het middelste parkeervak een bord E6 met onderbord is geplaatst. Op dit onderbord staan drie pijlen die aanduiden dat bord E6 op deze drie parkeervakken betrekking heeft.
11. Vaststaat dat de borden E6 met onderborden, die blijkens de uitdraai van Google Streetview in augustus 2016 bij de drie parkeervakken waren geplaatst, daar ten tijde van de gedraging (nog) niet stonden. Enkel het aan het begin van het parkeerterrein geplaatste bord E6 was aanwezig. De vraag is dan ook of het bord gelding had op de parkeerplaats waar het voertuig van de betrokkene stond.
12. Het hof stelt voorop dat geen wettelijke bepaling voorschrijft dat in een geval als het onderhavige, waarbij een parkeergelegenheid een aantal parkeervakken omvat en bij de toegang tot deze parkeergelegenheid een bord E6 is geplaatst, elke parkeerplaats afzonderlijk voorzien moet zijn van een bord E6 en verwijst hierbij naar het bepaalde in artikel 24, vierde lid, RVV 1990. Uit deze bepaling volgt dat door middel van bord E6 een parkeergelegenheid met gehandicaptenparkeerplaatsen kan worden geduid, waarop slechts mag worden geparkeerd in de parkeervakken. De inrichting van het terrein bepaalt welke parkeervakken tot deze parkeergelegenheid behoren en aldus voor welke parkeervakken bord E6 geldt.
13. Het hof stelt na bestudering van de uitdraaien van Google Streetview in het dossier vast dat de parkeergelegenheid waar de betrokkene stond geparkeerd, door middel van de hiervoor omschreven paaltjes is afgescheiden van een tweede parkeergelegenheid. Het eerste gedeelte bestaat uit zes parkeervakken in totaal, waarvan drie aan de rechterzijde zijn gesitueerd en de andere drie aan de linkerzijde. Deze zes parkeervakken vormen samen een afgescheiden parkeergelegenheid waarvoor het aldaar geplaatste bord E6 gelding heeft. Dit houdt in dat alle zes parkeervakken op deze parkeergelegenheid zijn onderworpen aan de werking van dit bord.
14. Dat het bord E6 aan de rechterzijde van de weg is geplaatst, terwijl het voertuig van de betrokkene op een parkeerplek links op de parkeergelegenheid stond geparkeerd, doet hieraan niet af. Artikel 65, tweede lid, van het RVV 1990 - waarop de gemachtigde kennelijk het oog heeft - is niet van toepassing op bord E6.
15. Het voorgaande houdt evenmin in dat aan bord E6 zonale werking zou worden toegekend, zoals de gemachtigde stelt. Uit artikel 66 van het RVV 1990 volgt dat in dat geval boven het verkeersbord het woord "zone" dient te zijn aangebracht. Dat is in de onderhavige situatie niet het geval en van een zone is dan ook geen sprake.
16. Nu de betrokkene op een gehandicaptenparkeerplaats stond geparkeerd zonder gebruikmaking van een gehandicaptenparkeerkaart, staat vast dat de gedraging is verricht.
17. Niet is gebleken dat sprake was van een dermate onduidelijke parkeersituatie dat het de betrokkene niet kan worden verweten de gedraging te hebben verricht. Gelet op de inrichting van het terrein en de plaatsing van het bord had het de betrokkene duidelijk moeten zijn dat hij zijn voertuig op een parkeervak parkeerde dat onderworpen is aan het gebod van artikel 26 van het RVV 1990. Indien de betrokkene twijfelde, had het op zijn weg gelegen om een en ander te onderzoeken. Dat de betrokkene dit heeft nagelaten, dient dan ook voor zijn rekening te blijven. Dat op de betreffende parkeergelegenheid nadien een tweetal borden E6 met onderborden is geplaatst, kennelijk ter verduidelijking, maakt hetgeen hiervoor is overwogen niet anders.
18. Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die aanleiding geven de sanctie achterwege te laten, heeft de kantonrechter een juiste beslissing genomen door het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond te verklaren. Deze beslissing wordt dan ook bevestigd.
19. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het hof het verzoek tot vergoeding van kosten afwijzen.