ECLI:NL:GHARL:2019:251

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 januari 2019
Publicatiedatum
15 januari 2019
Zaaknummer
200.233.871
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot nihilstelling van de onderhoudsbijdrage voor meerderjarige dochter in het kader van echtscheiding

In deze zaak gaat het om een verzoek tot nihilstelling van de onderhoudsbijdrage voor de meerderjarige dochter van de man en de vrouw, die in het verleden een echtscheiding hebben ondergaan. De man heeft verzocht om de kinderalimentatie, die hij voor zijn dochter [verzoekster] betaalde, op nihil te stellen, omdat zij inmiddels meerderjarig is geworden. De rechtbank Midden-Nederland heeft in eerdere beschikkingen de verzoeken van de man toegewezen, maar [verzoekster] is in hoger beroep gegaan tegen de beschikking van 22 november 2017, waarin haar onderhoudsbijdrage op nihil werd gesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de man geen onderhoudsplicht meer heeft jegens [verzoekster] op basis van het convenant en het ouderschapsplan, omdat deze documenten geen door de rechter vastgestelde bijdrage bevatten. Het hof oordeelt dat de man niet langer verplicht is om alimentatie te betalen aan [verzoekster] en verklaart hem niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot nihilstelling van de onderhoudsbijdrage. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.233.871
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 446787)
beschikking van 15 januari 2019
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. J. van Andel te Utrecht,
en
[bewindvoerder] ,
handelend onder de naam [x]
in haar hoedanigheid als bewindvoerder van:
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A.M. Beuwer te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 30 augustus 2017 en 22 november 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 22 november 2017 zal verder ook de bestreden beschikking worden genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 22 februari 2018;
- het verweerschrift met producties 1 en 2;
- een journaalbericht van mr. Beuwer van 9 november 2018 met een brief van mr. Beuwer van diezelfde datum en producties 9 tot en met 14.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 20 november 2018 plaatsgevonden. [verzoekster] is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. De man is eveneens in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat.

3.De feiten

3.1
De man en [de vrouw] (verder te noemen: de vrouw) zijn de ouders van [verzoekster] . Daarnaast hebben de man en de vrouw nog twee andere kinderen. [verzoekster] is tijdens de procedure in eerste aanleg meerderjarig geworden.
3.2
Het huwelijk tussen de man en de vrouw, is op [scheidingsdatum] 2012 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Utrecht van 18 juli 2012 in de registers van de burgerlijke stand.
3.3
In het door de man en de vrouw ondertekende ongedateerde ouderschapsplan zijn zij met betrekking tot de bijdrage voor hun minderjarige kinderen (verder ook: kinderalimentatie) het navolgende overeengekomen:
(….)
6.1.
Behoefte
Partijen nemen op basis van de gezinssituatie voor de scheiding een normbehoefte in aanmerking van € 200,- per kind per maand zoals bepaald aan de hand van de tabellen eigen kosten en met in acht name van ieders netto inkomen op het moment van uiteengaan.
6.2.
Draagkracht
Voor het vaststellen van de draagkracht hebben partijen een alimentatieberekening opgesteld aan de hand van ieders bruto-inkomen conform de tremanormen en met in acht name van de bovenstaande verdeling betaalt de man aan de vrouw ter zake kinderalimentatie een bedrag van € 165,- per kind per maand.
(….)
3.4
In maart 2013 hebben partijen een convenant gesloten. In dit convenant hebben de ouders vastgelegd dat zij met betrekking tot de kinderalimentatie het navolgende zijn overeengekomen:
(….)
Artikel 2 Kinderalimentatie
2.1
Partijen zijn in het ouderschapsplan d.d. 18 april 2012 overeengekomen dat de man ten behoeve van de minderjarigen een bedrag van € 165,00 per kind per maand zal voldoen als bijdrage in hun levensonderhoud. Nu de man sinds het opstellen van het ouderschapsplan zijn verplichting tot het voldoen van kinderalimentatie niet heeft nagekomen is er een achterstand ontstaan.
2.2
In het kader van de boedelverdeling en de daarbij gemaakte afspraken, zijn partijen overeengekomen dat de achterstallige kinderalimentatie tot de maand december 2012 (uitgezonderd de bedragen welke wel zijn voldaan door de man) niet meer hoeft te worden betaald aan de vrouw. Partijen hebben voorts afgesproken dat de man met ingang van 1 januari 2013 het overeengekomen bedrag van € 165,00 per kind per maand (welk per 2013 zal worden verhoogd met de wettelijke indexering in de zin van art. 1:402 BW naar € 167,81 per kind per maand) bij vooruitbetaling aan de vrouw dient te voldoen.
(….)
3.5
De man is thans getrouwd met [partner verweerder] . Uit dit huwelijk is op [geboortedatum] 2014 te [woonplaats] geboren: [kind] .
3.6
Bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 5 januari 2017 heeft de kantonrechter de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de man onder bewind gesteld wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden.
3.7
Bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 24 mei 2017 is de vrouw toegelaten tot de Wettelijke Schuldsanering voor Natuurlijke Personen (WSNP).

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij voormelde (tussen)beschikking van 30 augustus 2017 heeft de rechtbank de beslissing op het verzoek van de man om het convenant te wijzigen, primair de kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarige kinderen uit het huwelijk met de vrouw met ingang van indiening van zijn verzoekschrift op nihil te stellen, subsidiair op € 25,- per kind per maand te stellen, aangehouden teneinde de man in de gelegenheid te stellen zijn bewindvoerder op te roepen om de procedure namens hem over te nemen, onder het stellen van een advocaat.
4.2
Verder is in deze beschikking van 30 augustus 2017 door de rechtbank overwogen dat omdat [verzoekster] tijdens de procedure meerderjarig is geworden, aan [verzoekster] een termijn zal worden gegeven voor het indienen van een verweerschrift. Voor zover mr. Van Andel ook namens [verzoekster] zal optreden, dient hij zich uitdrukkelijk voor haar te stellen.
4.3
Bij bestreden beschikking van 22 november 2017 is het door de bewindvoerder van de man gedane verzoek om het convenant te wijzigen en de bijdrage voor de kinderen op nihil te stellen wat betreft de periode nadat [verzoekster] meerderjarig is geworden, door de rechtbank toegewezen, in die zin dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie met ingang van 27 juni 2017 op nihil is gesteld. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.4
Bij beschikking van 8 februari 2018 heeft de rechtbank het verzoek van de bewindvoerder om het convenant te wijzigen, in die zin dat primair de kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarige kinderen uit het eerste huwelijk van de man met ingang van indiening van het verzoekschrift op nihil wordt gesteld, subsidiair op € 25,- per kind per maand afgewezen.
4.5
[verzoekster] is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking van 22 november 2017. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen.
[verzoekster] verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de man alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, althans de verzoeken van de man alsnog af te wijzen en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.6
De man voert verweer en verzoekt het hof [verzoekster] in haar beroep niet ontvankelijk te verklaren dan wel haar verzoeken in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met compensatie van de kosten in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt, een en ander bij beschikking en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
5. De motivering van de beslissing
5.1
[verzoekster] voert in haar grief aan dat het verzoek van de man wat betreft de periode nadat zij meerderjarig is geworden ten onrechte is toegewezen. Bij vergissing heeft zij geen verweer gevoerd tegen zijn verzoek en zij doet dit alsnog. In dat kader stelt zij - kort gezegd - dat de man onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie en het vermogensverloop. Het moet er voor worden gehouden dat de man kan interen op zijn vermogen, mede gelet op het feit dat hij wel voldoende financiële middelen heeft om vakanties en reizen te ondernemen en om de sauna te bezoeken. De man geeft geen inzicht in de wijze en de reden waarom zijn arbeidsovereenkomsten zijn gewijzigd, maar indien daadwerkelijk sprake is van een inkomensachteruitgang dan moet hij die ongedaan maken. De man is onderhoudsplichtig jegens haar en moet zijn verantwoordelijkheid nemen.
Tot slot stelt [verzoekster] dat de man de kosten van deze procedure dient te dragen, omdat hij nooit overleg met haar gevoerd over een aanpassing van de onderhoudsbijdrage.
5.2
De man voert verweer tegen het verzoek in hoger beroep van [verzoekster] . Hij stelt dat hij sinds het meerderjarig worden van [verzoekster] noch uit hoofde van enige rechterlijke beschikking, noch uit hoofde van het convenant dat hij met de vrouw overeenkwam, gehouden is een onderhoudsbijdrage aan [verzoekster] te voldoen. Het convenant en het ouderschapsplan zijn niet opgenomen in de echtscheidingsbeschikking en in het convenant en het ouderschapsplan is niets vermeld over hoe de ouders voorzien in de kosten van hun kinderen wanneer ze jong-meerderjarig worden. Van rechtswege is een einde gekomen aan zijn plicht om uit hoofde van het convenant om kinderalimentatie aan haar te betalen. Weliswaar is hij op grond van artikel 1:395 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wel onderhoudsplichtig jegens [verzoekster] , maar indien [verzoekster] aanspraak op een onderhoudsbijdrage wil maken dan dient zij daartoe een verzoek te doen en dient zij uiteen te zetten hoe hoog haar behoefte is.
Indien het hof van oordeel is dat hij wel een bijdrage voor [verzoekster] is verschuldigd, dan verwijst hij naar zijn beroepschrift (productie 2) in de procedure tegen de vrouw bij dit hof met zaaknummer 200.239.351 waarin hij uiteengezet heeft waarom hij in elk geval met ingang van 11 maart 2014 niet langer in staat was om een bijdrage te betalen en waarom hij niet in staat is om weer een inkomen te gaan verdienen dat hem daartoe wel in staat zal stellen.
5.3
Het hof stelt vast dat [verzoekster] in eerste aanleg geen verweer heeft gevoerd tegen de door de man verzochte nihilstelling van de onderhoudsbijdrage, maar dat zij dat in deze procedure alsnog wenst te doen. Het hof is van oordeel dat zij kan worden ontvangen in dit verzoek.
5.4
Op grond van 1:395a BW is sprake van een verlengde onderhoudsplicht van de man ten aanzien van [verzoekster] vanaf de dag dat zij 18 jaar is geworden tot het moment dat zij 21 jaar wordt. Artikel 1:395b BW bepaalt dat een door de rechter vastgestelde bijdrage voor een minderjarige bij het bereiken van de meerderjarigheid wordt omgezet in een bijdrage voor studie en levensonderhoud van de meerderjarige beneden de leeftijd van 21 jaren. In de onderhavige situatie is echter geen sprake van een door de rechter vastgestelde bijdrage. Partijen zijn uitsluitend in het voormelde ouderschapsplan en convenant een bijdrage ten behoeve van [verzoekster] overeengekomen. Deze overeengekomen bijdrage voor [verzoekster] wordt niet van rechtswege geconverteerd in een verplichting tot betaling van een bijdrage aan de meerderjarige [verzoekster] . Terecht voert de man in zijn verweer derhalve aan dat een einde is gekomen aan zijn plicht om uit hoofde van het convenant alimentatie voor [verzoekster] te betalen.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de grief van [verzoekster] faalt en de stellingen van [verzoekster] geen nadere bespreking behoeven.
5.5
Het hof constateert dat in de bestreden beschikking is overwogen dat het verzoek van (de bewindvoerder) van de man om het convenant te wijzigen en de bijdrage voor de kinderen op nihil te stellen - ten aanzien van [verzoekster] wat betreft de periode nadat zij meerderjarig is geworden - de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Daarom is het verzoek door de rechtbank toegewezen, in die zin dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie voor de jongmeerderjarige [verzoekster] met ingang van 27 juni 2017 op nihil is gesteld. Deze beslissing is naar het oordeel van het hof niet juist, omdat - zoals hiervoor is overwogen - geen sprake meer is van een verplichting tot betaling van een onderhoudsbijdrage aan de jongmeerderjarige [verzoekster] . De rechtbank kon de onderhoudsbijdrage voor de meerderjarige [verzoekster] niet op nihil stellen, omdat er geen sprake meer was van een verplichting tot het betalen van een bijdrage. Daarom zal het hof, ondanks het feit dat dat de grief van [verzoekster] faalt, de bestreden beschikking vernietigen en de (bewindvoerder van) de man alsnog niet-ontvankelijk verklaren in het verzoek voor zover is verzocht de onderhoudsbijdrage ten behoeve van [verzoekster] vanaf haar periode van meerderjarigheid op nihil te stellen.
5.6
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep, gelet op de familierechtelijke relatie tussen [verzoekster] en de man, compenseren.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 22 november 2017, voor zover deze de afwijzing van het verzoek tot nihilstelling van de onderhoudsbijdrage ten behoeve van [verzoekster] betreft,
en in zoverre opnieuw beschikkende:
verklaart (de bewindvoerder van) de man alsnog niet-ontvankelijk in het verzoek tot nihilstelling van de onderhoudsbijdrage ten behoeve van [verzoekster] vanaf haar periode van meerderjarigheid, te weten de periode vanaf 27 juni 2017;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. Stolwerk, A. Smeeïng-van Hees en R. Krijger, bijgestaan door de griffier, en is op 15 januari 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.