ECLI:NL:GHARL:2019:269

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 januari 2019
Publicatiedatum
15 januari 2019
Zaaknummer
WAHV 200.213.781
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. van Schuijlenburg
  • M. Pranger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing proceskostenvergoeding door kantonrechter

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, die op 2 maart 2017 een verzoek om proceskostenvergoeding had afgewezen. De gemachtigde van de betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing, maar het hof oordeelde dat er geen hoger beroep openstond. De wetgever heeft in artikel 14, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) bepaald dat hoger beroep alleen mogelijk is als de opgelegde sanctie meer bedraagt dan € 70,-. In deze zaak resteerde er na de beslissing van de kantonrechter geen sanctie, waardoor het hof geen kennis kon nemen van het hoger beroep. De gemachtigde van de betrokkene betoogde dat het hoger beroep ontvankelijk was, maar het hof stelde vast dat de wet geen onderscheid maakt tussen beslissingen van de kantonrechter over opgelegde sancties en nevenbeslissingen zoals proceskostenvergoedingen. Het hof concludeerde dat de hoogte van de verzochte proceskostenvergoeding niet relevant was voor de ontvankelijkheid van het hoger beroep. Uiteindelijk werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek tot proceskostenvergoeding afgewezen.

Uitspraak

WAHV 200.213.781
15 januari 2019
CJIB 195756720
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Limburg
van 2 maart 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt mr. [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het verzoek van de gemachtigde van de betrokkene tot vergoeding van kosten afgewezen.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft de gelegenheid gekregen het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De officier van justitie heeft het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard en het verzoek van de gemachtigde tot toekenning van een proceskostenvergoeding afgewezen. Nadat de gemachtigde tegen die beslissing van de officier van justitie beroep had ingesteld, heeft de officier van justitie de inleidende beschikking vernietigd. Voor zover het beroep was gericht tegen de beslissing van de officier van justitie houdende ongegrond verklaring van het beroep tegen de inleidende beschikking heeft de gemachtigde dat beroep vervolgens ingetrokken. Aldus resteerde bij de kantonrechter het beroep tegen de afwijzing van het verzoek om proceskostenvergoeding. Bij de bestreden beslissing heeft de kantonrechter op dat beroep beslist. Het hof verstaat deze beslissing als ongegrond verklaring van dat beroep. Tegen deze beslissing heeft de gemachtigde hoger beroep ingesteld.
2. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: Wahv) kan tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep worden ingesteld, tenzij de opgelegde administratieve sanctie bij die beslissing niet meer bedraagt dan € 70,-. Vastgesteld kan worden dat er na de beslissing van de kantonrechter geen sanctie resteert.
3. De gemachtigde van de betrokkene betoogt dat het hoger beroep ontvankelijk is. Volgens de gemachtigde is artikel 14, eerste lid, van de Wahv niet van toepassing omdat er in het geheel geen opgelegde sanctie meer is. De appelgrens uit dit artikellid geldt slechts indien er na het beroep bij de rechtbank een sanctie is van niet meer dan € 70,-. Verder betreft het geen zogenaamde bagatelzaak omdat het bij een proceskostenvergoeding gaat om een hoger financieel belang.
4. De advocaat-generaal stelt dat geen hoger beroep mogelijk is omdat de sanctie geen onderwerp van geschil is geweest bij de kantonrechter.
5. Het hof stelt vast dat artikel 14, eerste lid, van de Wahv niet eist dat de sanctie bij de kantonrechter onderwerp van geschil is geweest. Deze omstandigheid betekent derhalve
- anders dan de advocaat-generaal meent - niet dat het hof van dit geschil geen kennis kan nemen.
6. Het standpunt van de gemachtigde komt erop neer dat voor de mogelijkheid van hoger beroep van beslissingen van de kantonrechter op het beroep inzake beslissingen van de officier van justitie op een verzoek tot toekenning van proceskostenvergoeding, geen koppeling geldt met de hoogte van het bedrag van de sanctie, zoals die na de beslissing van de kantonrechter is.
7. De memorie van toelichting (Kamerstukken II 1997/98, 25 927, nr. 3, p. 12) bij de wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie en van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, waarbij het beroep in cassatie is vervangen door hoger beroep op het gerechtshof te Leeuwarden, houdt ten aanzien van artikel 14, eerste lid, van de Wahv - voor zover van belang - in:
"In het eerste lid is als hoofdregel neergelegd, dat hoger beroep van de beslissing van de kantonrechter open staat indien de bij die beslissing opgelegde administratieve sanctie meer bedraagt dan f 150,-. Bepaalt de kantonrechter dat de verschuldigde sanctie f 150,- of lager is (bijvoorbeeld door handhaving van de bestreden beslissing van de officier van justitie), dan staat geen hoger beroep open van die beslissing (…). Met de beslissing van de kantonrechter eindigt dan de procedure."
8. De wetgever heeft voor wat betreft de mogelijkheid van hoger beroep geen onderscheid gemaakt tussen beslissingen van de kantonrechter die betrekking hebben op de opgelegde sanctie en nevenbeslissingen van de kantonrechter zoals die betreffende de proceskostenvergoeding of de toepassing van de Wet dwangsom bij niet tijdig beslissen.
9. Een en ander brengt mee dat de mogelijkheid voor het hof om kennis te nemen van geschillen, of deze nu betrekking hebben op de opgelegde sanctie of de door de kantonrechter gegeven nevenbeslissingen, beperkt is tot die zaken, waarin de opgelegde sanctie na de beslissing van de kantonrechter meer bedraagt dan € 70,- (vgl. ov. 3 van het arrest van het hof van 12 juli 2018, gepubliceerd op rechtspraak.nl, ECLI:NL:GHARL:2018:6402, het arrest van het hof van 18 augustus 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:7168 en het arrest van het hof van 3 april 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:2333).
10. De omstandigheid dat de hoogte van de verzochte proceskostenvergoeding een bedrag van € 70,- kan overstijgen, leidt niet tot een ander oordeel. In dit verband wijst het hof op overweging 15. van zijn arrest van 3 april 2013, gepubliceerd op rechtspraak.nl, ECLI:NL:GHARL:2013:2333.
11. Gelet op het voren overwogene staat op grond van artikel 14 eerste lid, van de Wahv geen hoger beroep open tegen de beslissing van de kantonrechter.
12. Gelet hierop wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het verzoek tot proceskostenvergoeding wordt afgewezen.

Beslissing

Het gerechtshof:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Pranger als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.