Beoordeling
1. Tegen de beslissing van de kantonrechter kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld. Dat volgt uit de artikelen 13, derde lid, en 14 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) en de artikelen 6:24, 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De termijn voor het instellen van hoger beroep begint op de dag die volgt op de dag waarop de beslissing aan de betrokkene is toegestuurd.
2. De beslissing van de kantonrechter is op 6 december 2016 aan de betrokkene toegestuurd. De beroepstermijn eindigde dus op 17 januari 2017. Het beroepschrift is gedateerd 22 maart 2017. Uit een stempel blijkt dat het op 31 maart 2017 door de griffie van de rechtbank is ontvangen. Het hoger beroep is dan ook niet tijdig ingesteld.
3. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt – kort gezegd – dat een te laat ingesteld beroep tóch ontvankelijk kan zijn, wanneer het de betrokkene niet kan worden toegerekend dat te laat beroep is ingesteld.
4. De betrokkene voert aan niet tijdig beroep te hebben ingesteld omdat de beslissing van de kantonrechter in het Nederlands is en hij deze taal niet beheerst. Hij begreep de inhoud dan ook niet.
5. Bij de bekendmaking van de beslissing van de kantonrechter moet worden vermeld dat hoger beroep kan worden ingesteld. Hierbij dient te worden vermeld door wie, binnen welke termijn en bij welk orgaan beroep kan worden ingesteld. Dat volgt uit artikel 6:23 van de Awb. Het is vaste rechtspraak dat deze mededeling moet worden gedaan in een taal die de betrokkene beheerst. De betrokkene heeft gedurende de procedure in de Duitse taal gecorrespondeerd.
6. Onder de beslissing van de betrokkene wordt in de Nederlandse taal gewezen op de mogelijkheid om daartegen hoger beroep in te stellen. Het dossier bevat verder een brief van de griffie van de rechtbank van 6 december 2016 waarin de betrokkene er in de Duitse taal op wordt gewezen op de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen. In deze brief wordt echter niet vermeld bij welk orgaan beroep kan worden ingesteld. Nu de rechtsmiddelenverwijzing niet voldoet aan de eisen van artikel 6:23 van de Awb kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat de betrokkene in verzuim is geweest. Het hof acht het hoger beroep daarom ontvankelijk.
7. De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat is ingesteld.
8. Tegen de beslissing van de officier van justitie kan binnen zes weken beroep worden ingesteld. Dat volgt uit artikel 9, eerste lid, van de Wahv en de artikelen 3:41, 6:24, 6:7 en 6:8 van de Awb. De termijn voor het instellen van beroep begint op de dag die volgt op de dag waarop de beslissing aan de betrokkene is toegestuurd. Uit artikel 6:9 van de Awb volgt dat een beroepschrift dat binnen een week na het aflopen van de beroepstermijn per post binnenkomt nog op tijd is, zolang het beroepschrift maar voor het einde van de termijn op de post is gedaan.
9. De beslissing van de officier van justitie is op 5 januari 2016 aan de betrokkene toegestuurd. De beroepstermijn eindigde dus op 16 februari 2016. Het beroepschrift is gedateerd 14 februari 2016. Het dossier bevat verder een brief van het CJIB van 25 februari 2016. Hieruit blijkt dat het beroepschrift op 22 februari 2016 door het CJIB is ontvangen. De envelop waarin het beroepschrift is verzonden ontbreekt en het beroepschrift is niet later dan een week na afloop van de beroepstermijn ontvangen. Dit brengt mee dat de betrokkene het voordeel van de twijfel dient te krijgen. Gelet hierop wordt het beroep geacht tijdig te zijn ingesteld. De kantonrechter heeft het beroep daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het hof zal doen wat de kantonrechter had behoren te doen. Het hof zal de beslissing van de officier van justitie beoordelen.
10. De officier van justitie heeft het beroep tegen de aan de betrokkene als kentekenhouder bij inleidende beschikking opgelegde administratieve sanctie van € 119,- ter zake van “overschrijding maximumsnelheid binnen bebouwde kom, met 14 km/h”, welke gedraging zou zijn verricht op 28 januari 2015 om 11:13 uur op het Emmaviaduct, ter hoogte van ov-halte, te Groningen met het voertuig met het kenteken [YYY-YY-00] , ongegrond verklaard.
11. De betrokkene heeft verzocht om een Duitse vertaling van de beslissing van de officier van justitie.
12. Ingevolge vaste rechtspraak van het hof dient aan een buitenlandse betrokkene, die de Nederlandse taal niet voldoende machtig is en die daarom de inhoud van enig processtuk niet begrijpt, een schriftelijke vertaling van een of meer door de betrokkene aan te wijzen processtukken te worden verschaft in een taal die de betrokkene begrijpt. Deze vertaling dient te worden vervaardigd door een beëdigd vertaler en dient -waar het processtukken betreft afkomstig van een bestuursorgaan- in het geding te worden gebracht door het bestuursorgaan dat de sanctie heeft opgelegd of gehandhaafd.
13. In plaats van een vertaling kan worden volstaan met een door een beëdigd vertaler te vervaardigen schriftelijke weergave van de korte inhoud van een stuk als vorenbedoeld, indien en voor zover de betrokkene daardoor niet wordt geschaad in zijn verdedigingsbelang.
14. Gelet op het voorgaande geeft het hof aan de advocaat-generaal opdracht een door een beëdigd vertaler te vervaardigen vertaling dan wel schriftelijke weergave van de korte inhoud van de beslissing van de officier van justitie in het geding te brengen.
15. Na ontvangst van dit stuk zal de griffier deze toesturen naar de betrokkene teneinde hem in de gelegenheid te stellen het hoger beroep toe te lichten. De advocaat-generaal zal in de gelegenheid worden gesteld om op die toelichting te reageren.