In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, die op 6 juli 2017 het beroep van de betrokkene ongegrond had verklaard. De betrokkene, die als kentekenhouder was aangemerkt, had een administratieve sanctie van € 198,- opgelegd gekregen wegens overschrijding van de maximumsnelheid op autosnelwegen met 23 km/h. De overtreding vond plaats op 3 december 2016 om 18.18 uur op de A2 te Breukelen.
De betrokkene voerde aan dat het voertuig ten tijde van de gedraging was verhuurd en overhandigde een huurovereenkomst van zijn verhuurbedrijf. Echter, het hof oordeelde dat de huurovereenkomst onvoldoende bewijs bood dat het voertuig daadwerkelijk was verhuurd op het moment van de overtreding. De huurovereenkomst vermeldde geen specifieke tijdstippen van verhuur, wat volgens het hof niet voldeed aan de eisen van artikel 8 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv).
Het hof concludeerde dat de betrokkene geen beroep kon doen op artikel 8 Wahv, omdat niet was aangetoond dat het voertuig ten tijde van de gedraging bedrijfsmatig was verhuurd. Daarom bevestigde het hof de beslissing van de kantonrechter en verklaarde het beroep van de betrokkene ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Wijmenga als griffier, en werd uitgesproken ter openbare zitting.