In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, die op 9 oktober 2018 een beroep van de betrokkene ongegrond verklaarde. De betrokkene, vertegenwoordigd door een gemachtigde, had een administratieve sanctie van € 95,- opgelegd gekregen voor het parkeren op een gelegenheid voor onmiddellijk laden en lossen van goederen. Dit gebeurde op 26 januari 2018 te Leiden. De betrokkene betwistte niet dat het voertuig op een laad- en losplaats stond, maar voerde aan dat hij bezig was met het uitladen van een flipperkast en het gereedmaken van een andere automaat voor vervoer. De vertegenwoordiger stelde dat de plek voor laden en lossen vaak bezet was en dat hij altijd naar de dichtstbijzijnde plek voor laden en lossen reed.
Het hof oordeelde dat er geen sprake was van onmiddellijk en bij voortduring laden en lossen, zoals vereist door artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). De vertegenwoordiger had niet alleen een automaat afgeleverd, maar ook een andere automaat gemonteerd en gereedgemaakt voor vervoer, wat niet onder de definitie van onmiddellijk laden en lossen valt. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en oordeelde dat de omstandigheden die de betrokkene aanvoerde niet voldoende waren om de sanctie te matigen of achterwege te laten. De beslissing van de kantonrechter werd dan ook bevestigd.