ECLI:NL:GHARL:2019:3016

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 april 2019
Publicatiedatum
4 april 2019
Zaaknummer
WAHV 200.209.612
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • A. Arntz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een verkeersbesluit inzake maximumsnelheid en de oplegging van een administratieve sanctie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, die op 21 december 2016 het beroep van de betrokkene ongegrond verklaarde. De betrokkene had een administratieve sanctie van € 106,- opgelegd gekregen wegens het overschrijden van de maximumsnelheid van 60 km/h op een weg buiten de bebouwde kom. De gedraging vond plaats op 16 december 2015 om 13:08 uur op de Noordzijde te Bodegraven. De gemachtigde van de betrokkene betwistte de geldigheid van de bebording en de juridische basis voor de maximumsnelheid, maar het hof oordeelde dat de bebording voldeed aan de wettelijke eisen en dat het verkeersbesluit rechtskracht had ten tijde van de gedraging. Het hof concludeerde dat er geen aanleiding was om te oordelen dat het niet billijk was om een sanctie op te leggen, en bevestigde de beslissing van de kantonrechter. De zaak benadrukt het belang van de rechtsgeldigheid van verkeersbesluiten en de verplichting van weggebruikers om zich aan de aangegeven verkeersregels te houden, ongeacht hun persoonlijke opvattingen over de geldigheid van die regels.

Uitspraak

WAHV 200.209.612
4 april 2019
CJIB 194845811
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag
van 21 december 2016
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
wonende te [A] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft de gelegenheid gekregen het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
De griffier van het hof heeft de advocaat-generaal om aanvullende informatie verzocht.
De advocaat-generaal heeft in reactie hierop bericht dat hij zijn conclusie zoals verwoord in het verweerschrift handhaaft.
De gemachtigde van de betrokkene heeft de gelegenheid gekregen daarop te reageren. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 106,- opgelegd ter zake van “Overschrijding maximum snelheid op (auto)wegen buiten bebouwde kom, met 13 km/h (verkeersbord A1)”, welke gedraging zou zijn verricht op 16 december 2015 om 13:08 uur op de Noordzijde te Bodegraven met het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] .
2. De gemachtigde van de betrokkene voert hiertegen aan dat de bebording niet voldoet aan de eisen die de uitvoeringsvoorschriften BABW inzake verkeerstekens daaraan stellen. De gemachtigde merkt daarbij op dat dit tot onduidelijkheid of verwarring kan leiden, zowel bij weggebruikers als bij verkeershandhavers. Voorts voert de gemachtigde aan dat er geen juridische basis voor is dat op de plaats waar de gedraging zou zijn verricht een maximumsnelheid van 60 km per uur geldt, aangezien een verkeersbesluit daartoe ontbreekt. Hij wijst daarbij op het verkeersbesluit van 10 juni 2002, kenmerk DRM/02/4858, dat de wegbeheerder -de provincie Zuid-Holland- hem desgevraagd ter beschikking heeft gesteld.
3. Niet betwist is dat met het voertuig van de betrokkene een gecorrigeerde snelheid van 73 km per uur werd gereden. De gemachtigde betwist dat ter plaatse een maximumsnelheid van 60 km per uur gold.
4. Uit het zaakoverzicht volgt dat ter plaatse een bord A1 was geplaatst waarop als maximumsnelheid 60 kilometer per uur stond aangegeven. De stelling van de gemachtigde dat de bebording niet voldoet aan de eisen die de uitvoeringsvoorschriften BABW inzake verkeerstekens daaraan stellen, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat aan de aanwezige bebording geen betekenis toekomt. Volgens vaste jurisprudentie van het hof staat het niet ter beoordeling van de weggebruiker of een verkeersteken overeenkomstig de voorschriften en terecht is geplaatst. Dat is slechts anders in het geval de situatie klaarblijkelijk zo afwijkend is van die waarop het verkeersteken betrekking heeft dat bij gevolg geven aan dat teken de veiligheid op weg in gevaar zou worden gebracht (vergelijk Hoge Raad 4 december 1984, gepubliceerd in Verkeersrecht 1985, 39). Dat is hier niet het geval. Gelet hierop kan worden vastgesteld dat de gedraging is verricht.
5. De vaststelling dat de gedraging is verricht, betekent op zichzelf niet dat een sanctie moet worden opgelegd. Uit artikel 9, tweede lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) volgt dat geen sanctie mag worden opgelegd indien dat, gelet op de omstandigheden waaronder de gedraging is verricht, niet billijk is.
6. Deze bepaling brengt mee dat indien in het kader van de aanwending van rechtsmiddelen tegen de oplegging van een sanctie op grond van de Wahv de rechtmatigheid van de bebording en het daaraan ten grondslag liggende verkeersbesluit wordt betwist, door de officier van justitie in administratief beroep en de rechter zal moeten worden onderzocht of dat besluit ten tijde van de gedraging rechtskracht had en of dat besluit niet later in een bestuursrechtelijke procedure is vernietigd of met terugwerkende kracht tot (vóór) het tijdstip van de gedraging is ingetrokken. Dat onderzoek, waartoe overigens slechts reden bestaat indien ter zake een met redenen omkleed en zo mogelijk met stukken onderbouwd verweer is gevoerd, strekt ertoe dat wordt vastgesteld dat de verplichting om gevolg te geven aan een verkeersteken, die voortvloeit uit de aanwezige bebording, stoelt op een deugdelijke wettelijke grondslag. Zo'n grondslag is vereist om het niet gevolg geven aan die verplichting te bestraffen met de oplegging van een sanctie, die inbreuk maakt op het eigendomsrecht van een betrokkene (vgl. het arrest van 9 november 2018, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2018:9801).
7. In het onderhavige geval blijkt niet dat de met borden aangegeven maximumsnelheid van 60 kilometer per uur ten tijde van de gedraging geen deugdelijke juridische grondslag had. In het zaakoverzicht staat vermeld dat de snelheid is gemeten bij hectometerpaal 44, terwijl in het verkeersbesluit dat de gemachtigde heeft overgelegd onder III d staat dat op de provinciale weg N 458 door plaatsing van borden A1 en A2 een maximumsnelheid van 60 kilometer per uur wordt ingesteld voor het gedeelte tussen km 43.300 en km 45.965. Voorts kan uit het begeleidend schrijven van de wegbeheerder aan de gemachtigde worden afgeleid dat dit besluit ten tijde van de gedraging rechtskracht had en dat het niet later in een bestuursrechtelijk procedure is vernietigd of met terugwerkende kracht is ingetrokken.
8. Gelet op het voorgaande gaat de stelling van de gemachtigde, dat er geen juridische basis voor een maximumsnelheid van 60 km is, niet op.
9. Het voorgaande brengt mee dat de kantonrechter het beroep terecht ongegrond heeft verklaard. Het hof zal die beslissing daarom bevestigen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Arntz als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.