ECLI:NL:GHARL:2019:3019

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 april 2019
Publicatiedatum
4 april 2019
Zaaknummer
WAHV 200.220.362
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. van Schuijlenburg
  • M. Starreveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van de kantonrechter inzake machtiging en administratieve sanctie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland, die op 29 juni 2017 het beroep van mr. [A] tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk heeft verklaard. De kantonrechter oordeelde dat mr. [A] niet kon aantonen dat hij gemachtigd was om de betrokkene te vertegenwoordigen, omdat er verschillende handtekeningen onder de machtigingen stonden. Mr. [A] heeft echter betoogd dat de verschillen in handtekeningen te wijten zijn aan de wijze van ondertekening, waarbij de ene machtiging met de hand en de andere digitaal was ondertekend. Het hof heeft geoordeeld dat er geen redelijke twijfel bestaat over de volmacht van mr. [A] en dat de kantonrechter de machtigingen niet ontoereikend heeft kunnen achten.

Het hof vernietigt de beslissing van de kantonrechter en beschouwt het hoger beroep als ingesteld namens de betrokkene. De zaak betreft een administratieve sanctie van € 90,- die aan de betrokkene was opgelegd voor het laten staan van een voertuig in een park. De gemachtigde heeft aangevoerd dat het zaakoverzicht niet als een ambtsedige verklaring kan worden aangemerkt en dat er geen rechtsgeldige bewijsstukken zijn. Het hof oordeelt dat de officier van justitie de inleidende beschikking terecht ongegrond heeft verklaard, omdat de betrokkene geen onderbouwde argumenten heeft aangedragen die twijfels oproepen over de juistheid van de gegevens in het zaakoverzicht.

De proceskosten worden vergoed, en het hof kent één punt toe voor het indienen van het hoger beroepschrift, met een waarde van € 128,-. De beslissing van het hof is genomen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Starreveld als griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting.

Uitspraak

WAHV 200.220.362
4 april 2019
CJIB 194631162
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland
van 29 juni 2017
betreffende
mr. [A] ,
kantoorhoudende te [B] ,
beweerdelijk optredende voor
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard.

Het procesverloop

Mr. [A] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De kantonrechter heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet is gebleken dat mr. [A] is gemachtigd om de betrokkene in rechte te vertegenwoordigen. De kantonrechter heeft geconstateerd dat zich in het dossier diverse machtigingen bevinden, waarop handtekeningen van - naar verluidt - de betrokkene staan, die duidelijk van elkaar verschillen. Ter zitting van 31 januari 2017 heeft de kantonrechter de behandeling van de zaak aangehouden teneinde mr. [A] in de gelegenheid te stellen om binnen vier weken na verzending van het proces-verbaal een nieuwe machtiging over te leggen, alsmede een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de betrokkene. Er is echter geen nieuwe machtiging toegezonden, maar slechts een kopie van een legitimatiebewijs.
2. Mr. [A] voert aan dat de handtekeningen onder de overgelegde machtigingen helemaal niet duidelijk van elkaar verschillen. De ene machtiging is met pen op papier ondertekend en de andere is digitaal ondertekend. Voor het verlangen van een kopie van een identiteitsbewijs bestond dan ook geen aanleiding. Desondanks heeft hij een kopie van het rijbewijs van de betrokkene overgelegd. Er was dus geen enkele reden voor de kantonrechter om te twijfelen aan de volmacht.
3. Mr. [A] heeft bij zijn administratief beroepschrift een machtiging d.d.
18 februari 2016 overgelegd. Deze machtiging bevat een digitaal getekende handtekening. Vervolgens heeft mr. [A] een met de hand ondertekende machtiging d.d. 20 februari 2016 overgelegd. Het hof stelt vast dat de onder de bovengenoemde machtigingen geplaatste handtekeningen weliswaar iets van elkaar verschillen, maar is van oordeel dat deze verschillen kunnen worden verklaard door de wijze van ondertekening. Gelet daarop en in aanmerking genomen dat in beide machtigingen het onderhavige CJIB-nummer is vermeld en een kopie van het rijbewijs van de betrokkene is overgelegd, bestaat naar het oordeel van het hof redelijkerwijs geen twijfel dat mr. [A] optrad namens de betrokkene. De kantonrechter heeft de machtigingen dan ook niet ontoereikend kunnen achten.
4. Gelet op het voorgaande kan de beslissing van de kantonrechter niet in stand blijven. Het hof zal die beslissing dan ook vernietigen. Vervolgens zal het hof overgaan tot de beoordeling van het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie, waarbij het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond is verklaard. Het hof beschouwt het hoger beroep als ingesteld namens de betrokkene.
5. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “voertuig laten staan in een park, plantsoen of op openbare beplantingen of groenstroken”, welke gedraging zou zijn verricht op 14 december 2015 om 7:50 uur op de Rijksweg te Santpoort-Noord met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] .
6. De gemachtigde voert aan dat het zaakoverzicht niet heeft te gelden als een ambtsedige verklaring. Nu er in deze zaak geen rechtsgeldige bewijsstukken zijn, althans geen stukken waaraan de betekenis kan worden toegekend die aan een ambtsedige verklaring kan worden toegekend, had de inleidende beschikking niet, althans niet met de gegeven motivering, in stand mogen blijven. Voorts voert de gemachtigde aan dat het voertuig in een tot de weg behorende berm stond.
7. Met de gemachtigde stelt het hof vast dat de officier van justitie in de motivering van zijn beslissing de verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht ten onrechte heeft aangemerkt als een ambtsedige verklaring. Tot vernietiging van deze beslissing behoeft dit echter niet te leiden. De Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften stelt namelijk niet de eis dat aan een krachtens die wet opgelegde administratieve sanctie een ambtsedig proces-verbaal van een opsporingsambtenaar ten grondslag ligt. De vaststelling dat een gedraging is verricht kan ook worden gebaseerd op de gegevens in het zaakoverzicht. Of van de juistheid van deze gegevens kan worden uitgegaan, is ervan afhankelijk of de betrokkene argumenten heeft aangevoerd die leiden tot twijfel aan de juistheid van (delen van) die gegevens dan wel het dossier daar aanleiding toe geeft.
8. Het zaakoverzicht bevat de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld en daarnaast onder meer de volgende gegevens:
"Ik zag dat het voertuig stond in/op een niet van de weg deel uitmakende groenvoorziening, niet zijnde een berm."
9. De gemachtigde stelt dat het voertuig van de betrokkene in de berm stond, maar heeft niet onderbouwd waarom de locatie waar het voertuig van de betrokkene stond als berm moet worden aangemerkt. De enkele stelling dat sprake is van een berm is onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van de gegevens in het zaakoverzicht. Het dossier bevat evenmin aanwijzingen dat deze gegevens niet juist zijn. Gelet hierop kan worden vastgesteld dat de gedraging is verricht. De officier van justitie heeft het beroep tegen de inleidende beschikking dus terecht ongegrond verklaard. Het tegen die beslissing ingestelde beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
10. De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van het hoger beroepschrift dient één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt
€ 512,- en gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,25 toegepast (gewicht van de zaak = zeer licht, de betrokkene wordt slechts ter zake van de machtigingskwestie in het gelijk gesteld). Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 128,-.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep ongegrond;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 128,-.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Starreveld als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.