ECLI:NL:GHARL:2019:3075

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
8 april 2019
Zaaknummer
200.253.704/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ondertoezichtstelling van minderjarigen met ernstige zorgen over hun ontwikkeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, geboren uit de relatie tussen de verzoekster, de moeder, en de vader. De kinderen stonden sinds 20 november 2015 onder toezicht, maar de rechtbank Noord-Nederland had op 14 november 2018 het verzoek tot verlenging van deze ondertoezichtstelling afgewezen. De moeder is in hoger beroep gegaan, met als doel de ondertoezichtstelling te verlengen, en de gecertificeerde instelling Stichting Nidos, die als verweerster optreedt, steunt dit verzoek.

Tijdens de mondelinge behandeling op 8 maart 2019 zijn de minderjarigen afzonderlijk gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de kinderen, vooral door de psychiatrische en psychologische problemen van de ouders. Desondanks is gebleken dat de hulpverlening die nodig is voor de kinderen door de moeder wordt geaccepteerd en dat deze hulpverlening inmiddels in een vrijwillig kader plaatsvindt. Het hof concludeert dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet meer aanwezig zijn, omdat de situatie van de kinderen is verbeterd en er nu meer hulp beschikbaar is dan tijdens de ondertoezichtstelling.

Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder om de ondertoezichtstelling te verlengen af. Het hof adviseert het wijkteam om een vast contactpersoon voor het gezin aan te wijzen, zodat de minderjarige [de minderjarige1] niet met haar zorgen blijft zitten. De beslissing van het hof is genomen door drie rechters en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.253.704/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/163214 / FJ RK 18-918)
beschikking van 2 april 2019
inzake
[verzoekster], volgens de Basisregistratie Personen,
[verzoekster-1], volgens het uittreksel gezagsregister en de bestreden beschikking,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.A. Pieters te Utrecht,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Nidos,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [A] ,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 14 november 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 29 januari 2019;
- het verweerschrift van de GI;
- een journaalbericht van mr. Pieters van 31 januari 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Pieters van 19 februari 2019 met productie(s).
2.2
De minderjarigen [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2003, en [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2004, zijn op 8 maart 2019 verschenen en buiten aanwezigheid van partijen en afzonderlijk van elkaar door het hof gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 8 maart 2019 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat en mevrouw [B] , tolk in het Oost-Armeens, tolknummer [000] .
Namens de GI is verschenen mevrouw [C] .

3.De feiten

3.1
Uit de relatie tussen de ouders zijn geboren [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en [in] 2011 [de minderjarige3] (hierna: [de minderjarige3] ). Het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] wordt uitgeoefend door de ouders.
3.2
De kinderen staan onder toezicht sinds 20 november 2015, laatstelijk verlengd tot 20 november 2018.
3.3
De GI heeft haar verzoek om verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van één jaar op 24 september 2018 bij de rechtbank ingediend.
3.4
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 14 november 2018. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt de ondertoezichtstelling van de kinderen te verlengen.
4.2
De GI heeft in haar verweerschrift aangegeven het met het verzoek van de moeder eens te zijn. De GI verzoekt -zo is ter zitting toegelicht- de bestreden beschikking te vernietigen en de ondertoezichtstelling te verlengen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof met de rechtbank van oordeel dat, anders dan de moeder aanvoert, de gronden voor de ondertoezichtstelling niet meer aanwezig zijn.
Het hof is het met de moeder eens dat er ernstige zorgen zijn over de kinderen die veel meer betreffen dan alleen de onzekerheid over hun verblijf in Nederland. Er is geen sprake van een veilig opvoedingsklimaat door de psychiatrische en/of psychologische problemen van de ouders en aannemelijk is dat de kinderen daardoor ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Hoewel die situatie heel zorgelijk is, is ook gebleken dat de hulp die voor de kinderen nodig is door de moeder (voldoende) wordt geaccepteerd en dat de hulpverlening ook feitelijk tot stand komt. Het wegvallen van de ondertoezichtstelling heeft Nidos en het gezin onaangenaam verrast en geleid tot zorgelijke signalen uit het gezin, maar inmiddels is de ontstane impasse doorbroken. Ter zitting is gebleken dat de regie over de hulpverlening door de GI is overgedragen aan de gemeente en dat de gemeente die rol heeft opgepakt. Er is nu in het vrijwillig kader zelfs meer hulp dan tijdens de ondertoezichtstelling, zo heeft de GI ter zitting onbetwist verklaard. Zo is de moeder ruim twee maanden geleden begonnen met een behandeling bij [D] . De vader is inmiddels opgenomen en verblijft in een begeleid wonen project. Verder is er, evenals tijdens de ondertoezichtstelling nog steeds hulp in de thuissituatie van [E] .
De GI heeft verder naar voren gebracht dat zonder de ondertoezichtstelling bepaalde vormen van therapie voor de ouders mogelijk wegvallen als hun aanspraak op het kinderpardon afgewezen wordt en de ouders in een opvanglocatie van het COA worden geplaatst, omdat de financiering dan wegvalt. Gesteld noch gebleken is echter welke (nodige) hulp nu of binnen afzienbare tijd zonder (het gedwongen kader van) de ondertoezichtstelling niet ingezet kan worden. Ook in dat opzicht is de noodzaak tot ondertoezichtstelling dan ook niet gebleken.
5.3
De minderjarige [de minderjarige1] die (te) veel verantwoordelijkheid draagt voor het gezin, heeft tijdens het kindgesprek zorgen geuit over de vraag bij wie ze - zonder de ondertoezichtstelling - terecht kan als er wat aan de hand is. Het hof vindt dat een begrijpelijke zorg en geeft daarom aan het wijkteam van de familie ter overweging mee om een vast contactpersoon voor dit gezin aan te wijzen Het hof verwacht dat dit door het wijkteam op korte termijn geregeld kan en zal worden (voor zover dat niet al gedaan is).

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 14 november 2018;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.M. Dölle, M.P. den Hollander en B.J. Voerman, bijgestaan door mr. E.L.K. Bijma als griffier, en is op 2 april 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.