Op 20 maart 2019 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank Den Haag. Het verzoek tot wraking was ingediend door meerdere verzoekers tegen kantonrechter mr. Y.E. Kastein, naar aanleiding van een procedure inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De verzoekers waren van mening dat de wrakingskamer van de rechtbank niet correct had gehandeld en dat er sprake was van een schending van het wrakingsprotocol. De rechtbank had op 19 december 2018 het wrakingsverzoek afgewezen, waarna de verzoekers in hoger beroep gingen.
De wrakingskamer van het hof heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat er geen grond was om het appelverbod, zoals vastgelegd in artikel 515, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, buiten toepassing te laten. De gemachtigde van de verzoekers had aangevoerd dat hij geen inzage had gekregen in het proces-verbaal of de zittingsaantekeningen van de wrakingskamer, wat volgens hem in strijd was met het wrakingsprotocol. Het hof oordeelde echter dat de rechtbank het protocol correct had nageleefd en dat er geen ernstige schending van de procesorde had plaatsgevonden.
Uiteindelijk verwierp het hof het hoger beroep, waarbij het benadrukte dat de wrakingskamer van de rechtbank niet buiten het bereik van de wrakingsregeling was getreden en dat er geen essentiële vormen waren geschonden die een eerlijke en onpartijdige behandeling in de weg stonden. De beslissing werd openbaar uitgesproken en ondertekend door de leden van de wrakingskamer en de griffier.