ECLI:NL:GHARL:2019:3081

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 maart 2019
Publicatiedatum
8 april 2019
Zaaknummer
200.254.742
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing wrakingsverzoek in verkeershandhavingzaak

Op 20 maart 2019 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank Den Haag. Het verzoek tot wraking was ingediend door meerdere verzoekers tegen kantonrechter mr. Y.E. Kastein, naar aanleiding van een procedure inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De verzoekers waren van mening dat de wrakingskamer van de rechtbank niet correct had gehandeld en dat er sprake was van een schending van het wrakingsprotocol. De rechtbank had op 19 december 2018 het wrakingsverzoek afgewezen, waarna de verzoekers in hoger beroep gingen.

De wrakingskamer van het hof heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat er geen grond was om het appelverbod, zoals vastgelegd in artikel 515, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, buiten toepassing te laten. De gemachtigde van de verzoekers had aangevoerd dat hij geen inzage had gekregen in het proces-verbaal of de zittingsaantekeningen van de wrakingskamer, wat volgens hem in strijd was met het wrakingsprotocol. Het hof oordeelde echter dat de rechtbank het protocol correct had nageleefd en dat er geen ernstige schending van de procesorde had plaatsgevonden.

Uiteindelijk verwierp het hof het hoger beroep, waarbij het benadrukte dat de wrakingskamer van de rechtbank niet buiten het bereik van de wrakingsregeling was getreden en dat er geen essentiële vormen waren geschonden die een eerlijke en onpartijdige behandeling in de weg stonden. De beslissing werd openbaar uitgesproken en ondertekend door de leden van de wrakingskamer en de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Wrakingskamer
Zaaknummer 200.254.742

Beslissing van 20 maart 2019

op het hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag (wrakingskamer) van
19 december 2018 (wrakingsnummers 2018/78-79-80-81-82-83-84-85) betreffende het verzoek tot wraking gedaan door verzoekers:

[verzoeker1] ,

[verzoeker2] ,
[verzoeker3] ,
[verzoeker4] ,
[verzoeker5] ,
[verzoeker6] ,
[verzoeker7] ,
allen wonende te [A] ,
waarbij het verzoek strekte tot wraking ingevolge artikel 17 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) juncto artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
mr. Y.E. Kastein, kantonrechter in de rechtbank Den Haag.
De gemachtigde van de verzoekers is mr. [B] , kantoorhoudende te [A] .

Het verloop van de procedure

Verzoekers hebben bij de rechtbank beroep ingesteld tegen verschillende beslissingen van de officier van justitie inzake de Wahv. De beroepen zijn op de zitting van de rechtbank van 27 november 2018 behandeld. De gemachtigde van verzoekers heeft op deze zitting mondeling om de wraking van de kantonrechter verzocht.
De wrakingskamer van de rechtbank heeft het verzoek na een behandeling ter zitting bij beslissing van 19 december 2018 afgewezen.
In het hoger beroepschrift van 30 januari 2019, ontvangen op 13 februari 2019, verzoekt de gemachtigde voormelde beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank te vernietigen.
Op 15 maart 2019 is ter griffie ontvangen een "Hogerberoepschrift (nadere gronden)" van de gemachtigde.
De wrakingskamer van het hof heeft de zaak op een zitting van 20 maart 2019 behandeld.
De gemachtigde van verzoekers heeft zijn standpunt daar nader toegelicht.

Ontvankelijkheid

1. Ingevolge artikel 515, vijfde lid, Sv staat tegen de beslissing op een verzoek tot wraking geen rechtsmiddel open.
2. De gemachtigde heeft zich op het standpunt gesteld dat het appelverbod in dit geval buiten toepassing moet worden gelaten. Aan dat standpunt is ten grondslag gelegd dat de gemachtigde geen afschrift van het proces-verbaal of de zittingsaantekeningen van de wrakingskamer zijn verstrekt. Dit acht de gemachtigde in strijd met het Wrakingsprotocol van de rechtbank Den Haag, waarin inzage in zowel het wrakingsdossier als het hoofddossier voor de procespartijen is verzekerd.
3. Het buiten toepassing laten van het appelverbod kan slechts gerechtvaardigd zijn indien bij de behandeling van het wrakingsverzoek in eerste aanleg sprake is geweest van een zodanig ernstige schending van de eisen van een goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen dat van een eerlijk proces geen sprake is geweest. Dat is het geval wanneer de wrakingskamer de regeling met betrekking tot de wraking ten onrechte niet heeft toegepast of buiten het toepassingsgebied ervan is getreden, dan wel zodanige essentiële vormen niet in acht heeft genomen dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling niet kan worden gesproken.
4. Het Wrakingsprotocol van de rechtbank Den Haag schrijft voor dat de griffier voorafgaand aan de behandeling van het wrakingsverzoek een dossier samenstelt. Daarin moeten het wrakingsverzoek, het proces-verbaal van de zitting waarop het wrakingsverzoek is gedaan en een schriftelijke reactie van de betrokken rechter(s) op het wrakingsverzoek worden opgenomen.
De gemachtigde heeft bevestigd dat een dergelijk dossier is opgemaakt en dat hem de mogelijkheid tot inzage is geboden. Het Wrakingsprotocol voorziet niet in het verstrekken van zittingsaantekeningen of het opmaken van een proces-verbaal van de zitting van de wrakingskamer. Gelet daarop is niet gebleken dat de rechtbank het Wrakingsprotocol niet in acht heeft genomen.
5. Evenmin is gebleken dat de wrakingskamer van de rechtbank buiten het bereik van de wrakingsregeling is getreden of zodanige essentiële vormen niet in acht heeft genomen dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling niet kan worden gesproken. Voor het buiten toepassing laten van het appelverbod is dan ook geen grond. Het hoger beroep wordt daarom verworpen.

Beslissing

Het gerechtshof (de wrakingskamer):
verwerpt het hoger beroep.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.P.M. ter Berg, mr. J.H. Kuiper en mr. E. de Witt, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van de griffier, mr. J.C. Huizenga, in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2019 en ondertekend door de voorzitter en de griffier.