Uitspraak
Rabobank,
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
4.De beslissing
3 juli 2019 te 13.30 uur;
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze tussenuitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedateerd 9 april 2019, wordt een zaak behandeld tussen de Coöperatieve Rabobank U.A. en een geïntimeerde. De zaak betreft een geschil over de uitleg van een cessieverbod en de goederenrechtelijke werking daarvan, waarbij ook de beginselen van redelijkheid en billijkheid aan de orde komen. De Rabobank, gevestigd te Amsterdam, is appellante en was in eerste aanleg eiseres. De geïntimeerde, die woont te [A], was in eerste aanleg gedaagde. Beide partijen worden vertegenwoordigd door hun advocaten, respectievelijk mr. V.H. Jurgens en mr. S. van Gessel.
Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 20 september 2017 als het geding in eerste aanleg. In hoger beroep zijn verschillende processtukken ingediend, waaronder de dagvaarding in hoger beroep en de memorie van grieven. Het hof heeft besloten om een meervoudige comparitie van partijen te gelasten, met als doel het inwinnen van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling. De comparitie is gepland op 3 juli 2019, waarbij partijen en hun advocaten aanwezig moeten zijn.
Het hof heeft verder bepaald dat indien een partij nog proceshandelingen wenst te verrichten of producties in het geding wil brengen, dit uiterlijk twee weken voor de zitting moet worden ingediend. De advocaten krijgen de gelegenheid om elk gedurende maximaal 10 minuten het standpunt van hun partijen toe te lichten aan de hand van spreeknotities. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan tot na de comparitie.