ECLI:NL:GHARL:2019:3206

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 april 2019
Publicatiedatum
10 april 2019
Zaaknummer
WAHV 200.221.221
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Wijma
  • mr. Arends
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter inzake verkeersboete voor niet verlenen van voorrang op kruispunt

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 22 juni 2017 het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaarde. De betrokkene had een administratieve sanctie van € 230,- opgelegd gekregen voor het niet verlenen van voorrang aan een bestuurder van rechts op een kruispunt. De kantonrechter vernietigde de beslissing van de officier van justitie, maar verklaarde het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond. De gemachtigde van de betrokkene stelde dat hij geen toegang had gekregen tot het procesdossier, waardoor hij geen verweer kon voeren. Het hof oordeelt dat de kantonrechter niet in strijd heeft gehandeld met zijn informatieverplichting, aangezien de gemachtigde niet tijdig om de stukken had verzocht. Het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter, maar corrigeert de proceskostenvergoeding, die te laag was vastgesteld. De kantonrechter had een bedrag van € 188,- toegewezen, terwijl dit € 496,- per punt had moeten zijn. Het hof kent de betrokkene een proceskostenvergoeding toe van in totaal € 252,- voor zowel de procedure bij de kantonrechter als het hoger beroep. De zaak benadrukt het belang van correcte procedurele stappen in verkeerszaken en de noodzaak voor ambtenaren om de juiste informatie te verstrekken.

Uitspraak

WAHV 200.221.221
10 april 2019
CJIB 198329072
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant
van 22 juni 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is toegewezen tot een bedrag van € 188,-.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

Schending informatieverplichting
1. De gemachtigde van de betrokkene voert - onder meer - aan dat hij tevergeefs heeft getracht zowel in de procedure bij de officier van justitie als bij de kantonrechter een afschrift van het procesdossier te bemachtigen. Bij gebreke hiervan kan geen verweer worden gevoerd en de inleidende beschikking dient om deze reden te worden vernietigd.
2. Het hof stelt allereerst vast dat de gemachtigde geen bezwaren heeft aangevoerd tegen de beslissing van de kantonrechter voor zover daarbij het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond is verklaard en deze beslissing is vernietigd. Het
- zakelijk weergegeven - bezwaar dat de officier van justitie zijn informatieverplichting heeft geschonden, kan dan ook onbesproken blijven.
3. Het recht van de indiener van het beroepschrift op de op de zaak betrekking hebbende stukken in de procedure bij de kantonrechter is neergelegd in artikel 11, vierde lid (oud), van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). Uit deze bepaling volgt dat de betrokkene of zijn gemachtigde binnen een door de kantonrechter bepaalde en aan hem door de griffier medegedeelde termijn deze stukken kan inzien en daarvan afschriften of uittreksels kan vragen.
4. Het dossier bevat een oproepingsbrief d.d. 9 mei 2017 van de griffier van de rechtbank waarin de gemachtigde wordt opgeroepen om te verschijnen op de zitting van de kantonrechter van 22 juni 2017. In dit schrijven is de gemachtigde erop gewezen dat de op de zaak betrekking hebbende stukken vanaf de dagtekening van de brief tot 15 juni 2017 ter inzage liggen op de griffie van de rechtbank.
5. Het hof overweegt dat namens de betrokkene in de procedure bij de kantonrechter niet is verzocht om de op de zaak betrekking hebbende stukken. Hiertoe wordt vastgesteld dat in het tegen de beslissing van de officier van justitie gerichte beroepschrift d.d.
21 december 2016 is verzocht om de betrokkene in bezit te stellen van het door haar zelf ingediende administratief beroepschrift. Voor zover dit al als een verzoek tot het toesturen van de op de zaak betrekking hebbende stukken kan worden aangemerkt, is dit verzoek gedaan buiten de termijn die artikel 11, vierde lid (oud), van de Wahv voorschrijft. Voor premature verzoeken biedt de wet geen ruimte. Niet is gebleken dat binnen vorenomschreven termijn (nogmaals) is verzocht om een afschrift van het procesdossier. De conclusie is dan ook dat de kantonrechter niet heeft gehandeld in strijd met diens informatieverplichting.
De door de kantonrechter toegekende proceskostenvergoeding
6. De gemachtigde stelt zich op het standpunt dat de kantonrechter er ten onrechte van uit is gegaan dat de waarde per punt € 472,- bedraagt. De beslissing van de kantonrechter is genomen na 1 januari 2017. Aldus diende de kantonrechter rekening te houden met de gewijzigde forfaitaire bedragen zoals deze golden sinds 1 januari 2017. De gemachtigde wijst in dit verband op artikel V, zesde lid van de Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 2 december 2015, nr. 702372, Stcrt. 2015, 44577, inhoudende dat de nieuwe bedragen gelden, indien de bestuursrechter na 31 december 2016 een beslissing op een bezwaar of op een administratief beroep vernietigt en een kostenvergoeding vaststelt die betrekking heeft op de behandeling van dat bezwaar. De kantonrechter had de gemachtigde dus € 495,- per punt moeten toekennen, aldus de gemachtigde.
7. Het hof stelt op de eerste plaats vast dat de kantonrechter in zijn dictum een proceskostenvergoeding van € 188,- heeft opgenomen, terwijl uit diens overwegingen volgt dat dit een bedrag van € 118,- moet zijn. Het hof vat het in het dictum genoemde bedrag aan proceskostenvergoeding dan ook op als een kennelijke verschrijving.
8. In de Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 2 december 2015, nr. 702372, tot indexering van bedragen in de Algemene wet bestuursrecht, het Besluit proceskosten bestuursrecht, de Wet griffierechten burgerlijke zaken en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is het tarief vastgesteld op € 496,- per punt voor beroepschriften die in 2016 zijn ingediend. In artikel IV, onderdeel 3, van de daaropvolgende Regeling van 2 december 2016, nr. 2021822, is het forfaitaire tarief verlaagd naar € 495,-, maar bepaald dat het oude tarief blijft gelden voor beroepschriften die, zoals in dit geval, vóór 1 januari 2017 zijn ontvangen.
9. De gemachtigde heeft op 21 december 2016, ontvangen op 22 december 2016, beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie. De kantonrechter heeft op
22 juni 2017 op het beroep beslist. Voor de vaststelling van de waarde per punt, bedoeld in bijlage B bij het Besluit, is niet leidend op welke datum de beslissing van de kantonrechter is genomen, maar op welke datum het beroep is ingesteld. De uitzondering waarnaar de gemachtigde verwijst, houdt de situatie in waarin de kantonrechter zowel het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie als het administratief beroep gegrond verklaart en voor zowel de procedure bij de officier van justitie als de procedure bij de kantonrechter een proceskostenvergoeding toekent. In dat geval hoeft de kantonrechter niet verschillende tarieven voor elke instantie te hanteren. Deze situatie doet zich in het onderhavige geval niet voor.
10. Voorgaande houdt evenwel in dat de kantonrechter een onjuist tarief, namelijk
€ 472,-, heeft gehanteerd, terwijl dit € 496,- moest zijn. De beslissing van de kantonrechter kan voor wat betreft de vergoeding van de proceskosten dan ook niet in stand blijven.
11. De gemachtigde voert verder verweer tegen de door de kantonrechter gehanteerde wegingsfactor van 0,25. Nu de kantonrechter heeft overwogen dat sprake is van een lichte Mulderzaak, had wegingsfactor 0,5 toegepast moeten worden.
12. Het hof ziet geen grond voor het oordeel dat de kantonrechter een hogere wegingsfactor had moeten toepassen. Artikel 13a, eerste lid, van de Wahv brengt mee dat de kantonrechter een zekere beoordelingsruimte heeft bij de beantwoording van de vraag of en in hoeverre een verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding moet worden ingewilligd. Het antwoord op de vraag welke wegingsfactor moet worden toegepast, is afhankelijk van het gewicht van de zaak. Het is bij uitstek de over het beroep oordelende kantonrechter die het gewicht van die zaak kan beoordelen. Deze beoordeling door de kantonrechter kan in hoger beroep slechts marginaal worden getoetst. Niet kan worden geoordeeld dat de kantonrechter in redelijkheid niet de wegingsfactor 0,25 (zeer licht) heeft kunnen toepassen.
De inleidende beschikking
13. De overige bezwaren van de gemachtigde richten zich tegen de ongegrondverklaring van het beroep tegen de inleidende beschikking.
14. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 230,- opgelegd ter zake van “op een kruispunt geen voorrang verlenen aan bestuurders van rechts”, welke gedraging zou zijn verricht op 15 mei 2016 om 07:00 uur op de Beethovenlaan te Roosendaal met het voertuig met het kenteken [YY-000-Y] .
15. De gemachtigde voert hiertegen aan dat de betrokkene niet op de desbetreffende weg heeft gereden en dat zij zich van het voorval niets kan herinneren. Het proces-verbaal van de ambtenaar is volgens de gemachtigde niet geheel duidelijk en op punten aangedikt. De ambtenaar is roekeloos bezig geweest. Als je een auto ziet naderen, dien je te allen tijde te kunnen stoppen. Met een snelheid van 50 km/h is het niet mogelijk om te remmen binnen 5 tot 10 meter. Op de foto's die zich in het dossier bevinden, is bovendien het voertuig van de betrokkene niet te zien. De gemachtigde vraagt zich af hoe het in een dergelijk geval zo kan zijn dat de betrokkene toch een boete opgelegd heeft gekregen en vraagt zich af wanneer de foto's zijn genomen. Als de ambtenaar moest stoppen, betekent dit dat het voertuig van de overtreder naast hem stond op de weg. Derhalve was er een mogelijkheid tot staande houding. De ambtenaar heeft er echter voor gekozen de bestuurder van het voertuig pas bij het volgende kruispunt staande te houden. Daar had hij kennelijk wel ineens de middelen voor. De kantonrechter is aan bovenstaande gronden ten onrechte voorbij gegaan.
16. Een daartoe aangewezen ambtenaar kan op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wahv een administratieve sanctie opleggen voor een gedraging die door deze ambtenaar zelf of op geautomatiseerde wijze is vastgesteld. Dat de gedraging is verricht, moet voldoende blijken uit de beschikbare gegevens. Of van de juistheid van deze gegevens kan worden uitgegaan, is ervan afhankelijk of de betrokkene argumenten heeft aangevoerd die leiden tot twijfel aan de juistheid van (delen van) die gegevens dan wel het dossier daar aanleiding toe geeft.
17. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld en daarnaast onder meer de volgende gegevens:
"Ik, verbalisant, reed in mijn eigen personenauto en was net op weg naar huis vanuit mijn nachtdienst. Ter hoogte van de kruising bij de Opel garage kwam de bestuurder van een VW Golf met kenteken [YY-000-Y] het kruispunt over gereden zonder af te remmen, terwijl ik de kruising al ver genaderd was. Er werd mij geen voorrang verleend, terwijl ik van rechts kwam. Ik moest hierdoor vol in de remmen om een aanrijding te voorkomen. Ik kon de persoon niet staande houden, omdat ik geen middelen tot staande houding had en de betrokkene met hoge snelheid weg reed. (…)
Reden geen staandehouding: kon de bestuurder niet staande houden door zijn hoge snelheid. Tevens geen mogelijkheid om een stopteken te geven."
18. In het dossier bevindt zich daarnaast een proces-verbaal van bevindingen d.d.
9 september 2016 waarin het volgende is opgenomen:
"Ik, verbalisant, reed na mijn nachtdienst op 15 mei 2016 omstreeks 07:00 uur op de van Beethovenlaan te Roosendaal, gemeente Roosendaal. Ik reed in de richting van de autosnelweg de A58. Ik reed met mijn privéauto over de Dunantstraat richting de van Beethovenlaan. Op de kruising van de eerder genoemde wegen is een rotonde gesitueerd. Vanaf de rotonde tot aan de kruising Griendweg is de afstand ongeveer 350 meter. De toegestane snelheid is 50 km/h. De van Beethovenlaan betreft een voorrangsweg. De personenauto van betrokkene [betrokkene] , een Volkswagen Golf, voorzien van Nederlands kenteken [YY-000-Y] , reed over de Griendweg in de richting van de van Beethovenlaan.
Al het verkeer dat vanaf de Griendweg de van Beethovenlaan op wenst te rijden, moet voorrang verlenen aan het tegemoetkomende verkeer. Dit is duidelijk aangegeven middels de zogeheten haaientanden op het wegdek en het verkeersbord B6. Toen ik ter hoogte van de Opel garage Autoteam Roosendaal reed, had ik zicht op de T-kruising van Beethovenlaan/Griendweg. Ik, verbalisant, reed toen op de van Beethovenlaan. De afstand tussen de locatie waar ik reed en waar ik het voertuig van betrokkene in het zicht kreeg en de kruising bedraagt ongeveer 25 meter. Ik zag bij het naderen van de kruising dat de bestuurder van het voertuig zijn snelheid niet minderde en het kruisingsvlak opreed. Ik zag dat de bestuurder voor hem linksaf sloeg in de richting van de autosnelweg A58. Ik kwam voor de bestuurder van rechts, dit terwijl ik al op een voorrangsweg reed.
Om een aanrijding te voorkomen moest ik, verbalisant, met kracht mijn personenauto met een snelheid van ongeveer 50 km/h tot stilstand brengen. Dit over een afstand van ongeveer 5 tot 10 meter.
Ik wilde de bestuurder bij het volgende kruispunt (van Beethovenlaan/Strauslaan), welke ongeveer 475 meter verderop lag, aanspreken op zijn gedrag en hem mededelen dat ik hem daarvoor wilde verbaliseren. Ik zag echter dat de verdachte harder reed dan de toegestane snelheid van 50 km/h. Ik zag dat mijn eigen boordsnelheidsmeter een snelheid van 50 km/h aangaf. Ik zag dat de bestuurder van eerder genoemde Golf snel op mij uitliep. Ik had niet de mogelijkheden om de bestuurder een stopteken te geven."
19. De ambtenaar heeft meerdere foto's gemaakt van de desbetreffende kruising en de situatie ter plekke. Ook zijn foto's gemaakt van de rijrichting van waaruit de ambtenaar kwam gereden en de rijrichting van waaruit het voertuig van de betrokkene kwam. Deze foto's zijn gevoegd bij voornoemd proces-verbaal van bevindingen.
20. Hetgeen de gemachtigde namens de betrokkene tegen deze verklaringen van de ambtenaar heeft aangevoerd, vormt voor het hof geen aanleiding om aan de inhoud daarvan te twijfelen. Dat de betrokkene zich niets van het voorval kan herinneren, is daartoe onvoldoende.
21. De ambtenaar verklaart uitvoerig en gedetailleerd over hetgeen zich op het onder 14. omschreven moment aldaar heeft voorgedaan. Uit diens verklaringen in samenhang met de foto's kan - voor zover hier relevant - het volgende worden afgeleid. De ambtenaar reed in privétijd in zijn eigen auto op de Beethovenlaan richting de N58. Op het moment dat de ambtenaar zich op een afstand van ongeveer 25 meter van de kruising van de Beethovenlaan met de Griendweg bevindt, ziet hij dat de betrokkene komend vanuit de Griendweg links de Beethovenlaan oprijdt en dezelfde richting volgt als waarin de ambtenaar rijdt. De ambtenaar rijdt, bezien vanuit het voertuig van de betrokkene, rechts. Het voertuig van de betrokkene bevindt zich op dat moment aldus voor dat van de ambtenaar. Hieruit kan worden afgeleid dat de ambtenaar direct zicht had op het voertuig waarvan hij het kenteken heeft genoteerd.
22. Het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 verstaat onder voorrang verlenen: "het de betrokken bestuurders in staat stellen ongehinderd hun weg te vervolgen."
23. Uit de verklaring van de ambtenaar volgt dat hij zijn weg niet ongehinderd heeft kunnen volgen. Sterker nog, hij heeft zijn voertuig met kracht tot stilstand moeten brengen om een aanrijding te voorkomen. In tegenstelling tot hetgeen de gemachtigde meent, heeft de ambtenaar zijn verhaal op dit punt niet aangedikt, maar tot uitdrukking willen brengen dat hij voor het tot stilstand brengen van zijn 50 km/h rijdende voertuig slechts een remafstand had van 5 tot 10 meter. Hij heeft aldus krachtig moeten remmen om een ongeluk met het voertuig van de betrokkene te voorkomen en van een ongehinderde voortgang van zijn weg was aldus geen sprake.
24. De ambtenaar heeft de onderhavige gedraging zelf waargenomen. Een foto van de gedraging is dan ook niet voorhanden, nu de ambtenaar op voorhand niet kon inzien dat een dergelijke overtreding zou worden verricht. De nadien door de ambtenaar genomen foto's zijn aan het dossier toegevoegd ter verduidelijking van de situatie ter plekke. Dat het voertuig van de betrokkene op deze foto's niet te zien is, doet aan het voorgaande niets af.
25. Op basis van de verklaringen van de ambtenaar kan voorts worden vastgesteld dat een reële mogelijkheid tot staandehouding zich in de onderhavige situatie niet heeft voorgedaan. Het voertuig van de betrokkene is voor het voertuig van de ambtenaar langs afgeslagen en van een situatie waarbij beide voertuigen naast elkaar zouden hebben stilgestaan op de weg is dan ook geen sprake. Na het constateren van de gedraging liep het voertuig van de betrokkene snel uit op dat van de ambtenaar. De ambtenaar reed op het moment van de gedraging in zijn eigen voertuig. Dit houdt doorgaans in dat middelen tot staandehouding, zoals een stoptransparant of optische- en geluidssignalen, niet voorhanden zijn. De ambtenaar had derhalve niet de mogelijkheid om de bestuurder van het voertuig tot stilstand te manen en heeft dan ook terecht met toepassing van artikel 5 van de Wavh de sanctie aan de kentekenhouder van het voertuig opgelegd. Dat de betrokkene, zoals de gemachtigde naar voren brengt, niet op het onder 14. vermelde moment op de desbetreffende weg heeft gereden, hetgeen er in feite op neerkomt dat zij het voertuig niet zou hebben bestuurd, is dan ook niet relevant.
26. De kantonrechter heeft, gelet op het voorgaande, het beroep tegen de inleidende beschikking terecht ongegrond verklaard.
Proceskostenvergoeding
27. Het hof zal, gelet op hetgeen onder 10. is overwogen en doende hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, bepalen dat aan de betrokkene een proceskostenvergoeding voor de procedure bij de kantonrechter wordt toegekend, hetgeen inhoudt dat de advocaat-generaal ten aanzien van die procedure wordt veroordeeld in de kosten tot een bedrag van € 124,-.
28. Nu de betrokkene in hoger beroep op een ondergeschikt punt in het gelijk wordt gesteld, komt het verzoek om toekenning van een vergoeding voor de proceskosten gemaakt in hoger beroep eveneens voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van het hoger beroepschrift dient één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 512,-. Nu de betrokkene enkel in het gelijk wordt gesteld op een ondergeschikt punt en voor het overige niet in het gelijk wordt gesteld, ziet het hof aanleiding om wegingsfactor 0,25 (gewicht van de zaak is zeer licht) toe te passen. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten van het hoger beroep tot een bedrag van € 128,-.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter voor zover daarbij het bedrag aan proceskosten is vastgesteld;
bevestigt de beslissing van de kantonrechter voor het overige;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 252,-.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Arends als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.