In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Aegean Airlines S.A. tegen een beslissing van de kantonrechter, waarbij de passagiers compensatie vorderden na annulering van hun geboekte vlucht. De passagiers hadden hun retourvlucht naar Griekenland geboekt via Hellas Travel B.V., die de boekingen bevestigde en E-Tickets op naam van Aegean verstuurde. Na annulering van de vluchten vroegen de passagiers compensatie op basis van de Europese Verordening EG nr. 261/2004. Aegean weigerde deze compensatie, stellende dat er geen contractuele relatie bestond tussen hen en Hellas, waardoor de passagiers geen recht hadden op compensatie.
De kantonrechter heeft de vorderingen van de passagiers, met uitzondering van de buitengerechtelijke kosten, toegewezen. Aegean ging in hoger beroep, maar het hof oordeelde dat Aegean niet-ontvankelijk was in haar hoger beroep. Dit was gebaseerd op de bepalingen van de Uitvoeringswet, die stellen dat tegen beslissingen van de kantonrechter in dergelijke zaken geen hoger beroep openstaat. Het hof overwoog dat de ratio achter dit appelverbod is dat het financiële belang van de zaak niet opweegt tegen de kosten en tijd van een hoger beroep.
Het hof concludeerde dat er geen doorbrekingsgronden waren die Aegean in staat zouden stellen om in hoger beroep te gaan. De argumenten van Aegean dat de kantonrechter de regels omtrent stelplicht en bewijslast had geschonden, werden verworpen. Het hof verklaarde Aegean niet-ontvankelijk in het hoger beroep en veroordeelde haar in de proceskosten van de tegenpartijen.