ECLI:NL:GHARL:2019:3293

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 april 2019
Publicatiedatum
15 april 2019
Zaaknummer
200.251.245/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de noodzaak van ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van ouderschap en gezag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 19 september 2018 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van een jaar was uitgesproken. De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige], die in 2016 is geboren. De ouders hebben een LAT-relatie en wonen sinds juni 2018 apart. [de minderjarige] woont sinds februari 2019 bij de vader en heeft twee keer per week contact met de moeder.

De Raad voor de Kinderbescherming heeft in augustus 2018 verzocht om ondertoezichtstelling van [de minderjarige] vanwege zorgen over de opvoedingssituatie. Het hof heeft vastgesteld dat er in het verleden sprake was van huiselijk geweld en instabiliteit in de relatie tussen de ouders, wat schadelijk was voor de ontwikkeling van [de minderjarige]. Ondanks verbeteringen in de situatie van de ouders, zoals het inschakelen van hulpverlening en het maken van stappen in hun leven, oordeelt het hof dat de situatie nog niet voldoende stabiel is om de ondertoezichtstelling op te heffen. Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft om de ontwikkeling van [de minderjarige] te waarborgen en de ouders te ondersteunen in hun opvoedingsverantwoordelijkheden.

Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de kinderrechter, waarbij de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] wordt voortgezet. De betrokkenheid van de gecertificeerde instelling is essentieel om de situatie van [de minderjarige] te monitoren en de ouders te begeleiden in hun opvoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.251.245/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/162761 / FJ RK 18-841)
beschikking van 11 april 2019
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A. Schütz te Leeuwarden,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Leeuwarden,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.de gecertificeerde instelling

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI,

2.[de vader] ,

wonende te [B] ,
verder te noemen de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 19 september 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 12 december 2018;
- een journaalbericht van mr. Schütz van 7 januari 2019 met productie(s);
- een brief van de raad van 9 januari 2019.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 18 maart 2019 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is de heer [C] verschenen. Namens de GI is mevrouw [D] verschenen.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ), geboren [in] 2016. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
De ouders hebben een LAT-relatie en wonen sinds juni 2018 apart van elkaar. [de minderjarige] woont sinds februari 2019 bij de vader en gaat twee keer in de week naar de moeder.
3.3
Bij verzoekschrift van 15 augustus 2018 heeft de raad de kinderrechter verzocht om [de minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van
19 september 2018 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de termijn van een jaar, tot 19 september 2019.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidend verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
4.3
De raad heeft geen verweerschrift ingediend, maar ter zitting mondeling verweer gevoerd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De moeder kan zich met de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] niet verenigen. Zij stelt dat de geweldsincidenten tussen haar en de vader en de zorgmeldingen die tot het raadsonderzoek en vervolgens tot de beslissing van de kinderrechter hebben geleid, stammen uit de tijd dat de moeder en de vader nog samenwoonden. Sinds de ouders apart van elkaar zijn gaan wonen hebben zich geen nieuwe conflicten voorgedaan en is de situatie verbeterd. De moeder voert voorts aan dat er geen zorgen zijn ten aanzien van de ontwikkeling en verzorging van [de minderjarige] en dat zij de hulpverlening die zij nu ontvangt ook in een vrijwillig kader zal continueren.
5.3
Uit de stukken maakt het hof op dat [de minderjarige] in zijn jonge leven al veel onrust en onveiligheid heeft meegemaakt en meerdere malen van verblijfplaats is gewisseld. De instabiele relatie tussen de ouders kenmerkt(e) zich door huiselijk geweld, hevige ruzies en spanningen. Beide ouders hebben een belaste voorgeschiedenis en kampen met persoonlijke problematiek (zoals ODD, ADHD, borderline, emotieregulatieproblemen en een lager intelligentieniveau). In april 2016, nog voor de geboorte van [de minderjarige] , zijn er twee zorgmeldingen geweest vanwege zorgen over het gedrag van de moeder tijdens de zwangerschap, haar woonsituatie en huiselijk geweld tussen de ouders. De moeder is hierdoor zelfs op de spoedeisende hulp terechtgekomen. Halverwege 2017 zijn er opnieuw twee zorgmeldingen binnengekomen in verband met de hevige ruzies tussen de ouders in het bijzijn van [de minderjarige] en ook begin 2018 zijn er forse escalaties tussen de ouders geweest, met een korte relatiebreuk tot gevolg en veel onrust en stress voor [de minderjarige] . Uit het rapport van de raad van 7 augustus 2018 blijken verder twijfels over de mogelijkheden en de leerbaarheid van de moeder ten aanzien van de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] . Volgens het gebiedsteam heeft de moeder intensieve opvoedondersteuning nodig. Beide ouders hebben moeite met plannen en structureren en er is hulp van buitenaf nodig om afspraken (met elkaar) te maken. De ouders hebben ten aanzien van de hulpverlening een wisselende houding; afspraken worden vaak niet nagekomen of afgezegd en de ouders zijn niet altijd betrouwbaar gebleken. Ook de noodzakelijk geachte systeemgesprekken zijn in 2018 (met name vanwege de vader) niet van de grond gekomen. De gebiedsteams Smallingerland en Oosterwolde hebben aangegeven dat het vrijwillig kader ontoereikend is om daadwerkelijk een verandering teweeg te brengen en goed zicht te houden op [de minderjarige] .
5.4
Het behoeft geen toelichting dat huiselijk geweld en heftige ruzies in de thuissituatie uitermate schadelijk zijn voor kinderen. Zeker voor een jong en daardoor extra kwetsbaar kind als [de minderjarige] is het van wezenlijk belang dat hij kan opgroeien in een veilige en stabiele opvoedingssituatie. De eerder ingezette hulpverlening heeft niet het beoogde effect gehad en gelet op alle incidenten en problematiek rondom (de relatie van) de ouders diende er spoedig meer zicht te komen op de opvoedingsomgeving van [de minderjarige] en de mogelijkheden en beperkingen van de ouders in dit verband. Het hof is dan ook van oordeel dat er ten tijde van de bestreden beschikking sprake was van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [de minderjarige] , die zijn ondertoezichtstelling nodig maakte.
5.5
Ter zitting is gebleken dat [de minderjarige] sinds kort, met instemming van de moeder, bij de vader woont en zo’n twee ochtenden in de week bij de moeder verblijft. Ook gaat hij af en toe naar een gastouder en zijn opa en oma (vz). Volgens alle betrokken partijen gaat het goed met [de minderjarige] en zijn er geen concrete zorgen. De ouders zien elkaar sinds zij apart wonen alleen nog in het bijzijn van [de minderjarige] als er een derde aanwezig is of wanneer [de minderjarige] elders verblijft. De moeder heeft wel verklaard dat zij wil dat [de minderjarige] uiteindelijk weer bij haar komt wonen. Zij heeft (sinds september 2017) een gezinscoach vanuit [E] die haar praktische adviezen geeft en helpt met de opvoeding.
De moeder stelt zich meewerkend op en heeft de afgelopen maanden stappen gezet: ze heeft een baan, haar rijbewijs gehaald en een bewindvoerder ingeschakeld. De gezinscoach richt zich, nu [de minderjarige] hoofdzakelijk bij de vader verblijft, meer op de vader. De GI geeft aan dat de ondertoezichtstelling heeft bewerkstelligd dat de samenwerking tussen de ouders en de hulpverlening is verbeterd en dat de ouders meer op één lijn zitten en doorpakken. Doordat de controlerende taak bij de GI is neergelegd, is er meer ruimte ontstaan bij de hulpverlening om zich daadwerkelijk te richten op de begeleiding aan de ouders en de ontwikkeling van [de minderjarige] . Het gaat dus inderdaad beter en dat komt juist door de ondertoezichtstelling. Hulp van buitenaf blijft nodig om de kaders te bepalen en mee te kijken, aldus de GI.
5.6
Het hof heeft oog en waardering voor de keuzes die de ouders de afgelopen tijd hebben gemaakt en de stappen die zij hebben gezet waardoor voor [de minderjarige] meer rust is ontstaan. Echter, de verbetering in de onderlinge verstandhouding van de ouders en de recente ontwikkelingen ten aanzien van het verblijf van [de minderjarige] (bij de vader) zijn - gelet ook op de langdurige periode van onrust en instabiliteit die daaraan voorafging - nog dermate pril en kwetsbaar, dat (nog) niet gesproken kan worden van een bestendige situatie. Het hof acht het bovendien aannemelijk dat genoemde positieve ontwikkelingen juist onder invloed van de beschermende werking van de ondertoezichtstelling en de regie van de gezinsvoogd hebben plaatsgevonden. Het hof constateert verder dat er (nog steeds) geen stabiliteit is in de benodigde hulpverlening. De vader ziet het nut van systeemtherapie niet zo in nu de ouders niet meer samenwonen en bij de moeder spelen onder meer de reiskosten (naar [B] ) een belemmerende rol in de benodigde hulpverlening. Het hof is van oordeel dat binnen de ondertoezichtstelling duidelijkheid dient te worden verkregen over het perspectief van [de minderjarige] , de mogelijkheden en beschikbaarheid van de vader en de moeder om de zorg en opvoeding van [de minderjarige] op zich te nemen, wat daarbij gezamenlijk en individueel aan hulpverlening nodig is en of de ouders dit ook accepteren en benutten. De betrokkenheid van de GI is van belang om hierbij de regie te voeren en om de nieuwe situatie bij de vader thuis te monitoren.
5.7
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat de gronden voor de ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook nu nog aanwezig zijn.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 19 september 2018.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M Rikaart-Gerard, J.D.S.L. Bosch en
M.E. Allegro, bijgestaan door mr. E. Klijn als griffier, en is op 11 april 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.