ECLI:NL:GHARL:2019:3296

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 april 2019
Publicatiedatum
15 april 2019
Zaaknummer
200.253.985/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ondertoezichtstelling en machtiging gesloten jeugdzorg voor een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling en de machtiging gesloten jeugdzorg van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder van [de minderjarige] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 7 november 2018, waarin de ondertoezichtstelling werd verlengd en een machtiging gesloten jeugdhulp werd verleend. Het hof heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling op korte termijn zal worden beëindigd, waardoor de machtiging gesloten jeugdzorg zijn geldigheid verliest. De ondertoezichtstelling blijft echter van kracht totdat er in het vrijwillig kader een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdzorg geldt.

Het hof heeft in zijn overwegingen gekeken naar de ontwikkeling van [de minderjarige] sinds zijn plaatsing in een gesloten setting en de samenwerking van de moeder met de hulpverlening. Het hof concludeert dat de moeder voldoende in staat is om de zorg voor [de minderjarige] te coördineren en dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet langer aanwezig zijn. De GI heeft aangegeven dat zij de ondertoezichtstelling wil beëindigen, en het hof heeft besloten om de ondertoezichtstelling op te heffen, maar pas op het moment dat er een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdzorg is aangevraagd.

De beslissing van het hof houdt in dat de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] wordt opgeheven, maar dat de machtiging gesloten jeugdzorg voorlopig wordt bekrachtigd, omdat er nog steeds sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank voor een deel vernietigd, maar voor het overige bekrachtigd, en het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling is afgewezen voor de periode waarin een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdzorg zal ingaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.253.985/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/187526 / JE RK 18-712)
beschikking van 11 april 2019
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Arnold te Leek,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen,
gevestigd te Groningen,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de minderjarige] ,

verblijvende bij [B] te [A] ,
verder te noemen: [de minderjarige] ,
advocaat: mr. K.B. Spoelstra te Groningen,

2.[de vader] ,

wonende te [C] (Engeland),
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 7 november 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 6 februari 2019;
- het verweerschrift van [de minderjarige] ;
- het verweerschrift met productie(s) van de GI;
- een journaalbericht van mr. Arnold van 14 maart 2019 met productie(s);
- een brief van mr. Spoelstra van 18 maart 2019;
- een journaalbericht van mr. Arnold van 25 maart 2019 met productie(s).
2.2
Bij beschikking van 8 februari 2019 heeft het hof aan de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch ambtshalve last gegeven tot toevoeging van mr. Spoelstra aan [de minderjarige] .
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 28 maart 2019 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door mr. Arnold. namens de GI zijn verschenen mevrouw [D] en mevrouw [E] . Namens [de minderjarige] is mr. Spoelstra verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
[de minderjarige] is [in] 2004 geboren uit het inmiddels ontbonden huwelijk van de moeder en de vader. De ouders zijn gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige] belast.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank van 5 december 2017 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 5 december 2018.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank van 26 september 2018 is een machtiging gesloten jeugdhulp ten aanzien van [de minderjarige] verleend tot 5 december 2018.
3.4
Bij inleidend verzoekschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 10 oktober 2018, heeft de GI verzocht de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van één jaar, de machtiging gesloten jeugdhulp te verlengen voor de duur van zes maanden en de te geven beslissing met betrekking tot de ondertoezichtstelling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.5
Bij de - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - bestreden beschikking is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 5 december 2019 en is een machtiging gesloten jeugdhulp verleend tot uiterlijk 5 juni 2019.
3.6
De tenuitvoerlegging van de machtiging gesloten jeugdhulp is met ingang van
8 februari 2019 ingevolge het bepaalde in artikel 6.1.12 lid 5 Jeugdwet (Jw) geschorst.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging gesloten jeugdhulp van [de minderjarige] af te wijzen.
4.2
[de minderjarige] heeft verweer gevoerd en het hof verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidend verzoek alsnog af te wijzen voor zover het de verlenging van de machtiging gesloten jeugdhulp betreft wegens het ontbreken van een recente instemmingsverklaring. Voor het overige refereert [de minderjarige] zich aan het oordeel van het hof.
4.3
De GI heeft verweer gevoerd en het hof verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de moeder af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In geschil is de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging gesloten jeugdzorg ten aanzien van [de minderjarige] .
5.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.3
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven. Een machtiging kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 2 Jw slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
5.4
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat bij [de minderjarige] sprake is geweest van een positieve ontwikkeling sinds hij eind september 2018 gesloten is geplaatst bij [F] en dat dit ertoe heeft geleid dat hij op 8 februari 2019 is overgeplaatst naar de open behandelgroep ' [G] ' van [B] , waarbij de machtiging gesloten jeugdzorg is geschorst. Uit de 'evaluatie van verblijf binnen behandelgroep' van 13 maart 2019 komt naar voren dat dat [de minderjarige] zich bij [B] op een positieve en leergierige manier inzet voor zijn afspraken, therapie en school en dat hij goed zijn best doet om zich te houden aan de regels die voor hem op de behandelgroep gelden. Uit het verslag komt wel naar voren dat er op het gebied van tijdsafspraken en middelengebruik nog stappen moeten worden gemaakt. Sinds [de minderjarige] bij [B] is geplaatst, is hij twee keer middels een time-out ter correctie terug geplaatst in de gesloten setting bij [F] , omdat hij zich niet hield aan afspraken die waren gemaakt over het middelengebruik en het zich houden aan de tijdsafspraken. [de minderjarige] volgt een CGW-traject, heeft wekelijks TOPS trainingen (in groepsverband) en hij heeft gespreken met VNN die hem helpen weerstand te bieden tegen middelen als softdrugs en alcohol.
5.5
Ter zitting is gebleken dat de GI voornemens is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] tussentijds te beëindigen, waarbij er naar wordt gestreefd dit te doen per 5 juni 2019. De GI heeft naar voren gebracht dat zij de moeder voldoende in staat acht om zelf de regie te voeren over de zorg die [de minderjarige] krijgt en nodig heeft. De moeder werkt volgens de GI goed samen en vraagt om hulp als dat nodig is. Ook [B] staat achter de beëindiging van de ondertoezichtstelling, maar is van mening dat in dat geval wel een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdzorg moet worden aangevraagd om [de minderjarige] indien nodig middels een time-out ter correctie terug te kunnen plaatsen in de gesloten setting bij [F] .
5.6
Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de gronden voor ondertoezichtstelling van [de minderjarige] ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren. [de minderjarige] was op dat moment nog maar kort bij [F] geplaatst en het was nog maar de vraag of deze plaatsing voldoende geschikt was voor [de minderjarige] en of plaatsing op de [H] niet beter zou passen bij zijn problematiek. De moeder en ook [de minderjarige] stonden echter niet achter plaatsing op de [H] . Het hof is daarom met de rechtbank van oordeel dat het in [de minderjarige] belang moest worden geacht dat de GI middels de ondertoezichtstelling zicht zou blijven houden op de voortgang van de behandeling bij [F] en zou blijven monitoren of dit een goede plek voor hem was. Vast stond weliswaar dat de moeder ook op dat moment al goed samenwerkte met de hulpverlening, maar het oordeel dat ook over een langere periode vast zou moeten komen te staan dat zij de zorg voor [de minderjarige] voldoende accepteerde (ook wanneer er niet door de moeder voorgestane zorg nodig zou zijn), was op dat moment naar het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk.
5.7
Inmiddels is naar het oordeel van het hof zeker voldoende vast komen te staan dat de moeder de zorg die in verband met het wegnemen van de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] noodzakelijk is voldoende accepteert, wat ter zitting ook door de GI is onderschreven. De moeder heeft laten zien dat zij goed in staat is om de zorg voor [de minderjarige] te coördineren op een wijze die in het belang van [de minderjarige] moet worden geacht en zij zoekt daarin actief de samenwerking met de professionele hulpverleners. De moeder staat ook achter de aanvraag van een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdzorg in het vrijwillig kader. Gelet hierop zijn de gronden voor ondertoezichtstelling van [de minderjarige] niet langer aanwezig en zal het hof de ondertoezichtstelling opheffen.
5.8
De opheffing van de ondertoezichtstelling leidt er toe dat niet langer is voldaan aan artikel 6.1.2 lid 3 Jw. Dit heeft naar het oordeel van het hof tot gevolg dat de machtiging gesloten jeugdzorg per de datum van opheffing van de ondertoezichtstelling niet langer geldt. Ter zitting hebben partijen naar voren gebracht dat zij het erover eens zijn dat er een nieuwe voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdzorg voor [de minderjarige] zal worden aangevraagd. Op donderdag 4 april 2019 zal een eerste gesprek plaatsvinden met het WIJ-team dat de moeder na beëindiging van de ondertoezichtstelling zal begeleiden in het vrijwillig kader (welk WIJ-team een ander WIJ-team is dan het team dat eerder betrokken was), en het WIJ-team zal vervolgens namens het college van burgemeester en wethouders zorgdragen voor de aanvraag van de voorlopige machtiging gesloten jeugdzorg. Het hof acht het van belang dat de voorlopige machtiging gesloten jeugdzorg zo spoedig mogelijk na het gesprek van 4 april 2019 zal worden aangevraagd. Het hof ziet om praktische redenen aanleiding om de ondertoezichtstelling pas op te heffen per de dag dat er een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdzorg ten aanzien van [de minderjarige] zal zijn ingegaan, en uiterlijk per 5 juni 2019, omdat die periode in elk geval toereikend moet zijn voor het verkrijgen van een dergelijke machtiging.
5.9
De bij de bestreden beschikking verleende machtiging gesloten jeugdhulp zal het hof bekrachtigen. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat de gronden daarvoor ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en op dit moment nog altijd aanwezig zijn. Weliswaar heeft [de minderjarige] een positieve ontwikkeling laten zien, maar vast staat ook dat ten aanzien van zijn middelengebruik en op het gebied van tijdsafspraken nog stappen moeten worden gemaakt. Dat maakt naar het oordeel van het hof dat nog altijd sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van [de minderjarige] naar volwassenheid ernstig belemmeren, en die maken dat de mogelijkheid om [de minderjarige] middels een time-out weer bij [F] op te nemen en te laten verblijven moet blijven bestaan, om te voorkomen dat [de minderjarige] zich aan de voor hem benodigde hulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
5.1
De moeder heeft nog aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de instemmingsverklaring van een gedragswetenschapper van 11 september 2018 heeft gebruikt. Zij stelt dat diezelfde instemmingsverklaring ook in een eerdere procedure is gebruikt en dat niet is voldaan aan het vereiste dat [de minderjarige] kort tevoren is onderzocht door een gedragswetenschapper. De instemmingsverklaring had volgens de moeder bovendien niet mogen worden gebruikt omdat daarin nog wordt gesproken over een plaatsing van [de minderjarige] bij de [H] , terwijl plaatsing van [de minderjarige] bij de [H] ten tijde van het indienen van het verzoek al niet meer aan de orde was.
5.11
Het hof stelt voorop dat in artikel 6.1.2 lid 6 Jw is bepaald dat het verzoek de instemming behoeft van een gekwalificeerde gedragswetenschapper die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht. Het hof is anders dan de moeder van oordeel dat nu het onderzoek heeft plaatsgevonden op 11 september 2018 en het verzoek is gedaan op 4 oktober 2018, geoordeeld kan worden dat het onderzoek kort tevoren heeft plaatsgevonden. Dat in de instemmingsverklaring staat opgenomen dat gedacht wordt aan een verblijf van [de minderjarige] bij de [H] , maakt naar het oordeel van het hof niet dat de instemmingsverklaring daardoor niet meer kan worden gebruikt. De gedragswetenschapper heeft getoetst of terecht door de GI is geconstateerd dat gesloten jeugdzorg voor [de minderjarige] nodig is. Dat er uiteindelijk voor een andere behandelplek is gekozen dan de behandelplek die in de instemmingsverklaring is genoemd, doet daar niet aan af.
5.12
Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als na te melden.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
7 november 2018 voor zover het de verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] betreft, maar uitsluitend voor zover het betreft de periode vanaf de dag dat in het vrijwillig kader een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdzorg ten aanzien van [de minderjarige] zal zijn ingegaan, dan wel uiterlijk vanaf 5 juni 2019, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidend verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] af voor zover het betreft de periode vanaf de dag dat in het vrijwillig kader een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdzorg ten aanzien van [de minderjarige] zal zijn ingegaan, dan wel uiterlijk vanaf 5 juni 2019;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
7 november 2018 voor het overige;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, J.G. Idsardi en E.B.E.M. Rikaart-Gerard, bijgestaan door mr. L.S. Veldmans als griffier, en is op 11 april 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.