In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling en de machtiging gesloten jeugdzorg van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder van [de minderjarige] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 7 november 2018, waarin de ondertoezichtstelling werd verlengd en een machtiging gesloten jeugdhulp werd verleend. Het hof heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling op korte termijn zal worden beëindigd, waardoor de machtiging gesloten jeugdzorg zijn geldigheid verliest. De ondertoezichtstelling blijft echter van kracht totdat er in het vrijwillig kader een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdzorg geldt.
Het hof heeft in zijn overwegingen gekeken naar de ontwikkeling van [de minderjarige] sinds zijn plaatsing in een gesloten setting en de samenwerking van de moeder met de hulpverlening. Het hof concludeert dat de moeder voldoende in staat is om de zorg voor [de minderjarige] te coördineren en dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet langer aanwezig zijn. De GI heeft aangegeven dat zij de ondertoezichtstelling wil beëindigen, en het hof heeft besloten om de ondertoezichtstelling op te heffen, maar pas op het moment dat er een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdzorg is aangevraagd.
De beslissing van het hof houdt in dat de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] wordt opgeheven, maar dat de machtiging gesloten jeugdzorg voorlopig wordt bekrachtigd, omdat er nog steeds sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank voor een deel vernietigd, maar voor het overige bekrachtigd, en het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling is afgewezen voor de periode waarin een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdzorg zal ingaan.