ECLI:NL:GHARL:2019:3419

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
17 april 2019
Zaaknummer
200.248.166/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsmacht Nederlandse rechter en toepasselijk recht bij verdeling gemeenschappelijke goederen van partijen met Iraanse nationaliteit

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om de rechtsmacht van de Nederlandse rechter en het toepasselijke recht bij de verdeling van gemeenschappelijke goederen van partijen met Iraanse nationaliteit. De appellante, wonende in Iran, heeft in hoger beroep de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland aangevochten, die haar vorderingen tot verdeling van de gemeenschappelijke goederen had afgewezen. De partijen, die in 2013 met elkaar zijn gehuwd en in 2016 zijn gescheiden, hebben samen een woning in Nederland gekocht en hebben beide de Iraanse nationaliteit. De appellante vorderde onder andere de machtiging om de woning te verkopen en de verdeling van de bankrekening en inboedel. Het hof oordeelde dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op basis van de woonplaats van de geïntimeerde in Nederland en dat het Nederlandse recht van toepassing is op de verdeling van de goederen, ondanks het feit dat het Iraans recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime. Het hof heeft de vorderingen van de appellante toegewezen, met inachtneming van de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.248.166/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland NL 18.7225)
arrest van 16 april 2019
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [A] (Iran),
appellante in hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. I.M.G. Maste, kantoorhoudend te Almere,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [B] ,
geïntimeerde in hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
geen advocaat gesteld.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 12 juli 2018 dat de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 1 oktober 2018 (met grieven en producties);
- het herstelexploot d.d. 12 oktober 2018;
- de verstekverlening tegen [geïntimeerde] .
2.2
Vervolgens heeft [appellante] de stukken gefourneerd voor arrest en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De conclusie van eis / de memorie van grieven luidt dat het hof het vonnis van de rechtbank van 12 juli 2018 vernietigt en opnieuw beslissende de vordering van [appellante] toewijst, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.

3.De grieven

3.1
[appellante] heeft twee grieven opgeworpen.
3.2
In grief één stelt [appellante] de afwijzing van haar vorderingen inzake de verdeling aan de orde. Grief twee betreft de proceskostenveroordeling.
3.3
Het hof zal de grieven per onderwerp bespreken.

4.De feiten

4.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.7 van het bestreden vonnis van 12 juli 2018, nu daartegen geen grieven zijn ontwikkeld of anderszins van bezwaren is gebleken. Die feiten luiden als volgt.
4.2
Partijen zijn [in] 2013 te [A] (Iran) met elkaar gehuwd. [in] 2016 is in [A] (Iran) de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en ingeschreven.
4.3
Partijen hebben beide de Iraanse nationaliteit.
4.4
Partijen hebben in 2015 de woning aan de [a-straat 1] te [B] gekocht. Blijkens het kadaster zijn zij ieder voor de onverdeelde helft eigenaar van de woning. De woning is belast met een hypothecaire geldlening bij de ING Bank ten bedrage van € 169.600,-.
4.5
Bij twee e-mailberichten van 11 januari 2018 heeft de ING Bank aan [appellante] bericht dat er sprake is van een achterstand in de betaling van de hypothecaire lasten van twee maanden en [appellante] verzocht zo spoedig mogelijk contact op te nemen om de mogelijke oplossingen te bespreken.
4.6
[appellante] heeft [geïntimeerde] per e-mailbericht van 11 januari 2018 aangeschreven in verband met de betalingsachterstand.
4.7
Uit de brief van 8 februari 2018 van mr. Maste aan de (toenmalige) advocaat van [geïntimeerde] blijkt dat de advocaten van partijen hebben afgesproken dat [geïntimeerde] nog een redelijke termijn wordt gegeven waarbinnen hij de woning kan overnemen. Bij die brief heeft [appellante] [geïntimeerde] een termijn van twee maanden gegeven om de woning over te nemen en haar te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. [geïntimeerde] heeft – na herhaalde verzoeken daartoe - geen reactie op deze brief gegeven.
4.8
[appellante] is op 9 maart 2018 opnieuw door de ING Bank aangesproken in verband met de achterstand in de betaling van de hypothecaire lasten.

5.De vorderingen in eerste aanleg en de beslissing daarop

5.1
[appellante] heeft in eerste aanleg gevorderd, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
"1. Primair: de vrouw te machtigen om mede namens de man, de woning [a-straat 1] te [B] te verkopen en te leveren.
2. Subsidiair: te bepalen dat de man zijn volledige medewerking dient te verlenen aan spoedige verkoop van de woning [a-straat 1] te [B] en daarbij alles dient te gehengen en te gedogen dat deze verkoop bevordert op straffe van een dwangsom van € 500 per dag of gedeelte daarvan;
3. Meer subsidiair: Te bepalen dat de uitspraak van uw rechtbank in de plaats treedt van de voor de koop- en/of leveringsakte benodigde wilsverklaring van de man dan wel dat de uitspraak in de plaats treedt van de akte zelf.
4. Zowel primair als subsidiair: te bepalen dat:
• Makelaarskantoor Van Westrhenen te Almere als bemiddelaar bij de verkoop optreedt en deze makelaar de vraag- en laatprijs vaststelt;
• de man binnen één week na een verzoek van de makelaar zijn medewerking dient te verlenen aan een bezichtiging, door de makelaar en de potentiële kopers toegang tot de woning te verlenen, op straffe van een dwangsom van € 500 per dag of gedeelte
daarvan;
• de man en/of door hem aan te wijzen derden niet aanwezig mag/mogen zijn bij de bezichtigingen van de woning, op straffe van een dwangsom van € 500 per keer;
• te bepalen dat de kosten van de makelaar door partijen bij helfte worden gedragen;
• te bepalen dat de man de woning bij de notariële overdracht aan de kopende partij leeg en ontruimd dient op te leveren, op straffe van een dwangsom van € 500 per dag of gedeelte daarvan.
5. De gezamenlijke rekening bij de ING bank aan de man toe te delen, met bevel aan de man de tenaamstelling binnen één week na uw vonnis zodanig te wijzigen dat deze op zijn naam staat geregistreerd.
6. De in de woning [a-straat 1] te [B] aanwezige gezamenlijke inboedel toe te delen aan de man, waarbij de man de helft van de waarde € 1.000 (50% van € 2.000) aan de vrouw dient te vergoeden.
7. De man te veroordelen in de proceskosten van deze procedure (advocaatkosten, griffierecht, exploot), alsmede in de nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten ingeval hij deze niet tijdig voldoet.
8. Het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
9. Dan wel een beslissing door u in goede justitie te bepalen."
5.2
Tegen [geïntimeerde] is verstek verleend.
5.3
De rechtbank heeft bij het bestreden vonnis van 12 juli 2018 de vorderingen van [appellante] afgewezen en [appellante] in de proceskosten veroordeeld, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op de datum van het bestreden vonnis begroot op nihil.

6.De verdere beoordeling

De vorderingen tot verdeling van de gemeenschappelijke goederen van partijen, te weten de woning, de bankrekening en de inboedel
6.1
Door het internationale karakter van de zaak ziet het hof zich voor de vraag gesteld of aan de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht toekomt. De vorderingen van [appellante] moeten, zoals hierna zal blijken, worden gekwalificeerd als vorderingen tot verdeling van een eenvoudige gemeenschap. Daarmee is deze zaak een burgerlijke zaak in de zin van Verordening Brussel I-bis (Verordening (EU) 1215/2012), zodat de rechtsmacht aan de hand van deze verordening moet worden beoordeeld. Aangezien [geïntimeerde] woonplaats heeft in Nederland, is de Nederlandse rechter krachtens artikel 4 Brussel I-bis bevoegd om van de vorderingen van [appellante] kennis te nemen.
6.2
Het geschil spitst zich toe op de verdeling van de gemeenschappelijke goederen van partijen, te weten de woning van partijen aan de [a-straat 1] te [B] , de bankrekening en de inboedel. Daarbij is aan de orde de vraag welk rechtsstelsel bij de beoordeling daarvan dient te worden toegepast.
6.3
Niet in geschil is dat het Iraans recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen.
6.4
Evenmin is in geschil dat het Iraans recht inhoudt dat er sprake is van een strikte scheiding van vermogens en dat het huwelijk van partijen geen vermogensrechtelijke gevolgen heeft.
6.5
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellante] strekkende tot verdeling van de gemeenschappelijke goederen - die zijn gebaseerd op artikel 3:178 van het Burgerlijk Wetboek (BW) - afgewezen, aangezien het Iraans recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen en [appellante] niet heeft gesteld dat het Iraans recht een bepaling van dezelfde strekking als artikel 3:178 BW bevat.
6.6
[appellante] heeft - kort gezegd - aangevoerd dat weliswaar Iraans recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen en dat het Iraans recht geen gemeenschap van goederen kent, maar dat partijen desondanks goederen gemeenschappelijk in eigendom kunnen verkrijgen en dat daarop artikel 10:127 BW van toepassing is. Zij stelt dat de woning van partijen een eenvoudige gemeenschap betreft, nu het huwelijk van partijen geen vermogensrechtelijke gevolgen heeft gehad en partijen de woning gezamenlijk in eigendom hebben verkregen. Volgens [appellante] vindt verdeling van de eenvoudige gemeenschap op grond van artikel 10:127 lid 4 sub f BW plaats naar Nederlands recht en is artikel 3:178 BW hierop van toepassing. Zij verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar het rapport van 12 september 2018 van het Internationaal Juridisch Instituut (IJI).
6.7
Het hof overweegt als volgt. Nu tussen partijen geen huwelijksgoederengemeenschap bestaat en evenmin is gebleken dat partijen huwelijkse voorwaarden hebben opgesteld op basis waarvan de woning deel uit zou kunnen maken van een beperkte gemeenschap, is er naar het oordeel van het hof geen sprake van toepassing van huwelijksvermogensrecht en wordt het goederenrechtelijk regime met betrekking tot de woning - zoals [appellante] ook heeft aangevoerd - volgens de hoofdregel van artikel 10:127 BW beheerst door het recht van de staat op welks grondgebied de zaak zich bevindt.
6.8
Uit het uittreksel uit het kadaster blijkt dat de woning aan de [a-straat 1] te [B] aan partijen ieder voor de onverdeelde helft is geleverd. Naar het oordeel van het hof zijn partijen dan ook naar Nederlands recht samen eigenaar en is er sprake van een eenvoudige gemeenschap ten aanzien van deze woning. Op grond van artikel 10:127 lid 4 sub f BW jo. 3:178, eerste lid, BW kan [appellante] als deelgenoot in de gemeenschap verdeling van de woning vorderen.
6.9
[appellante] heeft ingevolge artikel 3:178, eerste lid BW gevorderd haar te machtigen om mede namens [geïntimeerde] , de woning aan de [a-straat 1] te [B] te verkopen en te leveren. Nu [geïntimeerde] zowel in eerste aanleg als in hoger beroep geen verweer heeft gevoerd tegen de vorderingen van [appellante] inzake de verdeling van de woning van de partijen, gaat het hof ervan uit dat [geïntimeerde] de beslissing op dit punt aan het hof overlaat. Aangezien de vorderingen van [appellante] op dit punt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal het hof deze toewijzen met dien verstande dat het onder 1. primair en onder 4. gevorderde toewijsbaar is.
6.1
Het hof vat de eerste grief van [appellante] aldus op dat zij daarmee tevens verzoekt alsnog conform haar vordering in eerste aanleg te oordelen over de bankrekening en de inboedel.
6.11
Aangezien ingevolge titel 10 van boek 10 van het Burgerlijk Wetboek Nederlands recht van toepassing is op het goederenrechtelijke regime van de bankrekening en de inboedel, [geïntimeerde] geen verweer heeft gevoerd tegen de vorderingen hieromtrent en het hof deze vorderingen niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, zal het hof de vorderingen van [appellante] inzake de bankrekening en de inboedel toewijzen.
De proceskosten
6.12
Het hof ziet in de stellingen van [appellante] geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep, omdat het hier gaat om een geschil dat betrekking heeft op de vermogensrechtelijke afwikkeling van het door echtscheiding ontbonden huwelijk van partijen.
6.13
Het hof zal daarom de kosten van het geding in eerste aanleg en hoger beroep compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, met dien verstande dat de kosten van het advies dat [appellante] bij het IJI heeft ingewonnen door elk van partijen voor de helft dienen te worden gedragen.

7.De slotsom

7.1
Gelet op het hiervoor overwogene, zal het hof het bestreden vonnis vernietigen en beslissen als in het dictum van dit arrest wordt omschreven.

8.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 12 juli 2018;
en rechtdoende in hoger beroep:
- machtigt [appellante] om mede namens [geïntimeerde] de woning aan de [a-straat 1] te [B] te verkopen en te leveren;
- bepaalt dat Makelaarskantoor Van Westrhenen te Almere als bemiddelaar bij de verkoop optreedt en dat deze makelaar de vraag- en laatprijs vaststelt;
- bepaalt dat [geïntimeerde] binnen één week na een verzoek van de makelaar zijn medewerking dient te verlenen aan een bezichtiging, door de makelaar en de potentiële kopers toegang tot de woning te verlenen, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of gedeelte
daarvan;
- bepaalt dat [geïntimeerde] en/of door hem aan te wijzen derden niet aanwezig mag/mogen zijn bij de bezichtigingen van de woning, op straffe van een dwangsom van een dwangsom van
€ 500,- per keer;
- bepaalt dat de kosten van de makelaar door partijen bij helfte worden gedragen;
- bepaalt dat [geïntimeerde] de woning bij de notariële overdracht aan de kopende partij leeg en ontruimd dient op te leveren, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of gedeelte daarvan;
- deelt de gezamenlijke rekening bij de ING Bank toe aan [geïntimeerde] ;
- beveelt [geïntimeerde] de tenaamstelling van de gezamenlijke rekening bij de ING Bank binnen één week na heden zodanig te wijzigen dat deze op zijn naam is geregistreerd;
- deelt de in de woning aan de [a-straat 1] te [B] aanwezige gezamenlijke inboedel toe aan [geïntimeerde] , waarbij [geïntimeerde] de helft van de waarde € 1.000,- (50% van € 2.000,-) aan [appellante] dient te vergoeden;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt van het geding in eerste aanleg en hoger beroep;
bepaalt dat partijen ieder de helft van de kosten dragen van het advies dat [appellante] bij het Internationaal Juridisch Instituut heeft ingewonnen;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. J.D.S.L. Bosch, I.M. Dölle en J.G. Knot en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 april 2019.