Uitspraak
de man,
de vrouw,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
“Lijst van zaken
“ [appellant] 5/mrt/2012”met daaronder een handtekening en rechts
29 september 2014 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Het huwelijk is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in het daartoe bestemde register op 7 januari 2015.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
Primair
5.De vordering in hoger beroep
6.De motivering van de beslissing in hoger beroep
5 maart 2012.
5 maart 2012, nu het dit van zwaarwegend belang acht voor de beantwoording van de vraag of de uiteindelijk uitgesproken echtscheiding kan worden beschouwd als de echtscheiding met het oog waarop het convenant is gesloten, en of redelijkheid en billijkheid eraan in de weg staan dat partijen aan hun eerder gesloten overeenkomst gebonden blijven en daarvan nakoming kan worden verlangd.
(op 22 september 2006) en dus voordat de man überhaupt de gedachte kon koesteren dat de woning mede zijn eigendom was. Daarnaast had de man, zoals de vrouw onweersproken heeft gesteld, een zelfstandig belang (naast dat van de vrouw) bij het afsluiten van deze lening omdat daarmee mede schulden van hem persoonlijk werden afgelost tot een bedrag van ongeveer € 14.000,-. Mocht de man er bij het sluiten van de hypothecaire lening mede op zijn naam van uit zijn gegaan dat hij te zijner tijd mede eigenaar zou worden van de daarvoor verbonden woning, dan betreft dat een teleurgestelde toekomstverwachting die voor zijn rekening en risico komt. Overigens heeft de man ook niet ontkend dat hij het advies van prof. [D] - dat het hof overigens juist voorkomt - kende, zodat het op zijn weg had gelegen om met de vrouw financiële afspraken te maken waarmee de gevolgen van dat advies omzeild werden, als hij dat had gewenst, nu hij op grond van dat advies niet kon verwachten dat partijen het er over eens zouden zijn dat de woning in hun huwelijksgoederengemeenschap zou gaan vallen. Kennelijk heeft de man daarvoor toen geen aanleiding gezien.