ECLI:NL:GHARL:2019:3504

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 april 2019
Publicatiedatum
19 april 2019
Zaaknummer
WAHV 200.206.652
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Wijma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter inzake snelheidsovertreding en informatieplicht officier van justitie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam, die op 18 november 2016 het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaarde. De betrokkene had een administratieve sanctie van € 184,- opgelegd gekregen voor een snelheidsovertreding op 2 juni 2015. De gemachtigde van de betrokkene stelde dat de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie had moeten vernietigen vanwege schending van de hoorplicht en informatieplicht. De betrokkene had niet verzocht om te worden gehoord, wat volgens het hof niet onbegrijpelijk was gezien de inadequate omschrijving van het recht om te worden gehoord in de inleidende beschikking. Het hof oordeelde dat de officier van justitie zijn informatieplicht niet had geschonden, omdat de betrokkene geen verzoek had gedaan om toezending van het zaakoverzicht en de foto's van de gedraging. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en wees het verzoek tot vergoeding van kosten af. De zaak benadrukt de verplichtingen van de officier van justitie en de rechten van de betrokkene in het kader van administratief beroep.

Uitspraak

WAHV 200.206.652
19 april 2019
CJIB 190069976
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam
van 18 november 2016
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt mr. [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
Op 20 augustus 2017 heeft de gemachtigde van de betrokkene een aanvulling op het hoger beroepschrift ingediend.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht.
De advocaat-generaal heeft daarop gereageerd.

Beoordeling

1. De gemachtigde van de betrokkene stelt zich op het standpunt dat de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie had moeten vernietigen vanwege schending van de hoorplicht. De betrokkene heeft weliswaar niet verzocht om te worden gehoord, maar dit ligt aan de inadequate omschrijving van het recht om te worden gehoord op de inleidende beschikking. Voorts heeft de kantonrechter miskend dat de officier van justitie niet heeft voldaan aan zijn informatieverplichting door, ondanks het verzoek van de betrokkene om nadere informatie, niet het zaakoverzicht en de foto's op te sturen. Ook had hem het ijkrapport moeten worden toegestuurd, nu dit als een op de zaak betrekking hebbend stuk moet worden aangemerkt. Ten slotte heeft de kantonrechter de klacht onbesproken gelaten dat de officier van justitie uitdrukkelijk had moeten motiveren waarom van het horen is afgezien. Verwezen wordt naar een uitspraak van het hof van 3 mei 2016 (WAHV 200.154.828). De kantonrechter had de beslissing van de officier van justitie om voornoemde redenen niet in stand mogen laten.
De hoorplicht
2. Ingevolge artikel 7:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 7, tweede lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften moet de officier van justitie de indiener van het administratief beroep in de gelegenheid stellen te worden gehoord. Ingevolge artikel 7:17, aanhef en onder d, Awb, kan van het horen worden afgezien indien de indiener niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord.
3. Het hof stelt vast dat de betrokkene zelf op 18 juni 2015 via het Digitaal Loket administratief beroep heeft ingesteld tegen de inleidende beschikking. In het beroepschrift is niet verzocht om te worden gehoord.
4. De gemachtigde verwijst naar het arrest van het hof van 24 mei 2016 (gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2016:3978). In die zaak was door het hof vastgesteld dat de rechtsmiddelverwijzing op de inleidende beschikking de volgende passage bevatte: 'Eventueel kunt u aangeven of u uw beroep telefonisch wilt toelichten (gehoord worden). Vermeld dit dan in uw brief samen met het telefoonnummer waarop u tijdens kantooruren bereikbaar bent.’
5. Omdat die mededeling op inadequate wijze tot uitdrukking brengt wat het recht om te worden gehoord inhoudt, heeft de betrokkene in die zaak niet verzocht om te worden gehoord. Het is het hof echter ambtshalve bekend dat de tekst omtrent het horen op de inleidende beschikking medio 2014 is gewijzigd. De inleidende beschikking in de onderhavige zaak is gedateerd 16 juni 2015. De stelling dat vorenomschreven passage de reden is dat de betrokkene niet heeft verzocht om te worden gehoord, mist derhalve feitelijke grondslag.
6. Aangezien de betrokkene niet heeft verzocht om te worden gehoord, mocht de officier van justitie gelet op artikel 7:17, aanhef en onder d, Awb afzien van het horen. Het verweer dat de hoorplicht is geschonden, en dat de kantonrechter dit heeft miskend, faalt derhalve.
De motivering
7. Het hof stelt in het verlengde hiervan vast dat de gemachtigde terecht heeft opgeworpen dat de kantonrechter niet is ingegaan op het bezwaar dat de officier van justitie had moeten motiveren waarom van het horen is afgezien. De beslissing van de kantonrechter is in zoverre niet deugdelijk gemotiveerd. Het hof overweegt in dit kader dat op grond van bestendige en niet nader te bespreken jurisprudentie deze schending van de motiveringsplicht op grond van artikel 6:22 Awb kan worden gepasseerd. Nu de betrokkene niet heeft verzocht om te worden gehoord, heeft hij hierdoor geen nadeel ondervonden.
De informatieplicht
8. Met betrekking tot het verweer van de gemachtigde dat de officier van justitie zijn informatieverplichting heeft geschonden, overweegt het hof als volgt. Artikel 7:18, vierde lid, van de Awb voorziet specifiek voor belanghebbenden in een recht om hangende administratief beroep de op de zaak betrekking hebbende stukken op te vragen bij het beroepsorgaan.
Het gaat daarbij om stukken die nodig zijn om een boete op basis daarvan aan te vechten (vlg. ABRS 19 november 2014, ECLI:NL:RvS:2014:4129). De op de zaak betrekking hebbende stukken dienen deel uit te maken van het dossier (vgl. het arrest van het hof van
2 februari 2018, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder CLI:NL:GHARL:2018:1050). In zaken als deze worden het zaakoverzicht en – indien van toepassing – een foto van de gedraging aangemerkt als op de zaak betrekking hebbende stukken. Het hof stelt vast dat deze stukken zich in het dossier bevinden. De betrokkene heeft in administratief beroep geen verzoek gedaan tot toezending van deze stukken, nu hij slechts heeft gevraagd om inzage in het ijkrapport. Het kan de officier van justitie dan ook niet worden verweten het zaakoverzicht en de foto's van de gedraging niet aan de betrokkene te hebben toegestuurd.
9. Andere documenten, zoals een ijkrapport, hoeven geen deel uit te maken van het dossier. Dat is slechts anders indien redelijkerwijs twijfel bestaat over de aspecten waarop die informatie betrekking heeft (vgl. het arrest van het hof van 17 oktober 2016, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2016:8247). Die situatie kan zich voordoen wanneer feiten of omstandigheden aannemelijk worden gemaakt die niet of onvoldoende kunnen worden weerlegd aan de hand van het zaakoverzicht, de eventuele foto’s en de overige aanwezige stukken dan wel wanneer feiten of omstandigheden worden aangevoerd die twijfel doen rijzen aan de juistheid van de uit die stukken blijkende gegevens.
10. Uit het zaakoverzicht blijkt dat aan de betrokkene een sanctie is opgelegd voor een op geautomatiseerde wijze vastgestelde snelheidsovertreding. Verder is daarin vermeld dat de gedraging langs elektronische weg is geconstateerd en vastgelegd met behulp van geijkte radarapparatuur.
11. De betrokkene heeft in administratief beroep op dit punt het volgende aangevoerd:
"De aangegeven snelheid van 74 km/h kan gewoon niet kloppen. De gebruikte radar/flitspaal moet een afwijking hebben gehad. Volgens mij is de ijking niet goed geweest."
12. In het licht van hetgeen onder 9. is omschreven, is het niet onbegrijpelijk dat de enkele suggestie van de betrokkene dat de gebruikte apparatuur niet juist heeft gefunctioneerd de officier van justitie niet heeft genoopt tot het opvragen en verstrekken van het ijkrapport. Van een schending van het bepaalde in artikel 7:18 van de Awb door de officier van justitie is dan ook geen sprake. Het verweer op dit punt wordt verworpen.
De inleidende beschikking
13. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 184,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximum snelheid op (auto)wegen buiten bebouwde kom, met 21 km/h (verkeersbord A1)”, welke gedraging zou zijn verricht op 2 juni 2015 om 15:30 uur op de N57 Provincialeweg te Goedereede met het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] .
14. De gemachtigde wijst er in hoger beroep op dat de gedraging zou zijn begaan buiten de bebouwde kom op de N57 en dat op deze weg een snelheid geldt van 80 km/h. Of er op het betreffende traject borden zijn geplaatst waarop deze afwijkende snelheid is aangegeven blijkt niet uit het zaakoverzicht of uit andere stukken in het dossier. Namens de betrokkene wordt verder aangevoerd dat de snelheid niet behoorlijk was aangegeven. Ook door andere weggebruikers is geklaagd over de maximumsnelheid en de duidelijkheid van de bebording. Het was die dag onstuimig weer met forse windstoten. Meerdere borden waren gedraaid en niet goed af te lezen. Dit kan door middel van openbaar toegankelijke bronnen worden geverifieerd. De door de advocaat-generaal in hoger beroep overgelegde uitdraaien van Google Streetview leveren geen bewijs van bebording op. Deze uitdraaien dateren van
juli 2016, terwijl de gedraging is verricht op 2 juni 2015.
15. Uit het zaakoverzicht blijkt dat de gedraging is geconstateerd door middel van radarapparatuur welke is gemonteerd in een flitspaal. In afwijking van de reguliere maximumsnelheid buiten de bebouwde kom, niet zijnde een auto(snel)weg, zou niet sneller dan 50 km/h mogen worden gereden.
16. De gemachtigde heeft enkel naar voren gebracht dat uit het dossier niet blijkt dat borden waren geplaatst. Dit geeft het hof geen aanleiding om eraan te twijfelen dat de maximumsnelheid van 50 km/h ten tijde van de gedraging middels deugdelijke bebording was aangegeven. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de betrokkene in administratief beroep heeft aangegeven dat de zichtbaarheid van de borden vanwege de weersomstandigheden slecht was, hetgeen overigens niet is onderbouwd. Nu verder niet wordt betwist dat met de gemeten snelheid is gereden, staat naar het oordeel van het hof vast dat de gedraging is verricht.
17. Voorts ziet het hof in hetgeen de betrokkene en diens gemachtigde hebben aangevoerd geen aanleiding om de sanctie achterwege te laten. Van iedere weggebruiker mag worden verwacht dat hij oplettend is op de aanwezige bebording. De gevolgen van de omstandigheid dat de betrokkene het betreffende bord heeft gemist, dienen - in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat de borden niet goed waren af te lezen - dan ook voor zijn rekening te blijven.
18. Het voorgaande houdt in dat de beslissing van de kantonrechter wordt bevestigd.
De proceskosten
19. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het hof het verzoek tot vergoeding van kosten afwijzen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Arends als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.