In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 19 juni 2018, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. De heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [a-straat 1] te [Z], vastgesteld op € 900.000 per waardepeildatum 1 januari 2016. Belanghebbende betwist deze waardevaststelling en stelt dat onvoldoende rekening is gehouden met de verslechtering van de ligging door het bestemmingsplan [a-straat]. De heffingsambtenaar handhaafde de waarde en voerde aan dat de referentieobjecten voldoende vergelijkbaar zijn met de onroerende zaak. Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is, en dat de door belanghebbende aangevoerde argumenten onvoldoende zijn om een lagere waarde te rechtvaardigen. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.