ECLI:NL:GHARL:2019:3638

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 april 2019
Publicatiedatum
24 april 2019
Zaaknummer
WAHV 200.210.977
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Wijma
  • mr. Arends
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van administratief beroep wegens gebrek aan machtiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 30 december 2016. De zaak betreft een administratief beroep ingesteld door de pretense gemachtigde, mr. [A], namens de betrokkene, die woont te [C]. In een eerder tussenarrest van 8 november 2018 is mr. [A] in de gelegenheid gesteld om een schriftelijke machtiging over te leggen waaruit blijkt dat hij gemachtigd is om namens de betrokkene beroep in te stellen. Echter, mr. [A] heeft geen deugdelijke machtiging overgelegd, maar slechts een opdracht die via de website van zijn kantoor is ingediend. Dit document voldoet niet aan de eisen voor een schriftelijke machtiging.

Het hof heeft vastgesteld dat het ontbreken van een geldige machtiging niet is hersteld. Gezien de bepalingen in de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften en de Algemene wet bestuursrecht, is het noodzakelijk dat de gemachtigde kan aantonen dat hij bevoegd is om namens de betrokkene op te treden. Aangezien mr. [A] niet in het bezit is van een recente en ondertekende machtiging, heeft het hof geoordeeld dat het administratief beroep niet-ontvankelijk is.

De beslissing van de kantonrechter is vernietigd, en het hof heeft het beroep gegrond verklaard, maar het beroep tegen de inleidende beschikking niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is het verzoek tot vergoeding van proceskosten afgewezen. Deze uitspraak is gedaan door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Arends als griffier, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

WAHV 200.210.977
24 april 2019
CJIB 189778034
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam
van 30 december 2016
betreffende
mr. [A] (hierna te noemen: [A] ),
kantoorhoudende te [B] ,
beweerdelijk optredende namens [betrokkene] ,
(hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [C] .

Het tussenarrest

Bij tussenarrest van 8 november 2018 heeft het hof [A] in de gelegenheid gesteld om een machtiging over te leggen waaruit blijkt dat hij namens de betrokkene is gemachtigd om administratief beroep in te stellen. De inhoud van dat arrest wordt als ingelast beschouwd.
Het verdere procesverloop
Op 3 december 2018 is een schrijven van [A] ontvangen.
Hierop is op 20 december 2018 een reactie ontvangen van de advocaat-generaal.

Beoordeling

1. Gelet op de inhoud van het tussenarrest zal het hof de beslissing van de kantonrechter, alsmede de beslissing van de officier van justitie, vernietigen. De overige bezwaren gericht tegen deze beslissingen behoeven geen bespreking meer.
2. Om vast te kunnen stellen of [A] gemachtigd is om beroep tegen de inleidende beschikking in te stellen, is van belang dat in artikel 6, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften is bepaald dat degene tot wie de beschikking is gericht, administratief beroep kan instellen bij de officier van justitie. Uit artikel 2:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht volgt voorts dat een ieder zich ter behartiging van zijn belangen kan laten vertegenwoordigen door een gemachtigde. Bij twijfel kan op grond van het tweede lid van laatstgenoemd artikel een schriftelijke machtiging worden verlangd van de pretense gemachtigde teneinde vast te kunnen stellen of degene die zich als gemachtigde van een betrokkene aandient, bevoegd is namens deze beroep in te stellen.
3. [A] geeft in zijn schrijven van 3 december 2018 te kennen niet in het bezit te zijn van een (recente) machtiging. Toegevoegd is de door de betrokkene via de website van het kantoor van [A] ingediende opdracht aan [A] om beroep in te stellen tegen de onderhavige inleidende beschikking.
4. Het door [A] overgelegde stuk voldoet niet aan de daaraan te stellen eisen. Immers is geen sprake van een schriftelijke en ondertekende machtiging waaruit volgt dat de betrokkene [A] machtigt om namens hem administratief beroep in te stellen in de onderhavige zaak. Ook blijkt uit dit stuk niet wat de reikwijdte is van de werkzaamheden die [A] namens de betrokkene zou verrichten in de onderhavige procedure.
5. Nu het verzuim een deugdelijke machtiging over te leggen niet is hersteld, zal het hof het administratief beroep niet-ontvankelijk verklaren.
6. Gelet op het voorgaande acht het hof geen termen aanwezig de advocaat-generaal te veroordelen tot het vergoeden van de proceskosten.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep gegrond en vernietigt de beslissing van de officier van justitie;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking niet-ontvankelijk;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Arends als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.