ECLI:NL:GHARL:2019:3747

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 april 2019
Publicatiedatum
30 april 2019
Zaaknummer
WAHV 200.220.819
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • A. Smeitink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van administratieve sanctie wegens onvoldoende bewijs van parkeren op gehandicaptenparkeerplaats

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een administratieve sanctie die was opgelegd aan de betrokkene voor het parkeren op een gehandicaptenparkeerplaats met een voertuig dat niet voor die parkeerplaats bestemd was. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene gegrond verklaard, maar de beslissing van de officier van justitie vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. De betrokkene, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om een proceskostenvergoeding.

Het hof heeft de argumenten van de gemachtigde van de betrokkene in hoger beroep beoordeeld. De gemachtigde stelde dat de kantonrechter ten onrechte had geoordeeld dat de gedraging was komen vast te staan. Het hof oordeelde dat de verklaring van de ambtenaar onvoldoende informatie bevatte om vast te stellen dat de gedraging had plaatsgevonden. Bovendien was er onduidelijkheid over de bebording ter plaatse en de omstandigheden waaronder de betrokkene had geparkeerd. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de betrokkene had geparkeerd in strijd met de regels.

Uiteindelijk heeft het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigd, de administratieve sanctie opgelegd onder CJIB-nummer 191853386 vernietigd en bepaald dat de betrokkene recht heeft op restitutie van de door hem gestelde zekerheid. Tevens werd de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, tot een bedrag van € 512,-.

Uitspraak

WAHV 200.220.819
30 april 2019
CJIB 191853386
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam
van 6 juli 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt mr. [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is toegewezen tot een bedrag van € 123,75.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
Van de gemachtigde van de betrokkene zijn op 17 en 19 januari 2018 en op 13 en 16 juli 2018 nog brieven ontvangen.

Beoordeling

1. De gemachtigde voert in hoger beroep aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de gedraging is komen vast te staan. Het hof heeft in een arrest op 23 augustus 2017 geoordeeld dat hetgeen in het zaakoverzicht is opgenomen niet langer kan gelden als ambtsedige verklaring. Nu zich in het dossier niets bevindt ter ondersteuning van de inhoud van het zaakoverzicht, is de verweten gedraging reeds daarom onvoldoende komen vast te staan. Verder voert de gemachtigde - evenals in de procedure bij de kantonrechter - aan dat geen sprake was van parkeren maar zeer kort stilstaan teneinde zware en omvangrijke huisraad te laden en te lossen. Ook is de bebording ter plaatse onvoldoende duidelijk. Het is niet duidelijk of het haaks op de weg geplaatste en aan een lantaarnpaal bevestigde bord geldt voor het parkeervak vóór of ná het bord. Op de andere plek stond een auto die wel was voorzien van een invalidenparkeerkaart. De betrokkene meende daaruit te mogen concluderen dat het bord voor die plek gold. Uit niets blijkt dat de verbaliserend ambtenaar het voertuig van de betrokkene enige tijd heeft gadegeslagen teneinde de conclusie te mogen trekken dat geen sprake was van laden en lossen. Het zaakoverzicht houdt een zeer onbegrijpelijke zin in.
2. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 370,- opgelegd ter zake van “parkeren op gehand.parkeerplaats anders dan met het voor die gereserveerde gehand.parkeerplaats bestemde voertuig.” Deze gedraging zou zijn verricht op 16 augustus 2015 om 00:30 uur op de Trompenburgstraat te Amsterdam met het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] .
3. De Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) stelt niet de eis dat aan een krachtens die wet opgelegde administratieve sanctie een ambtsedig proces-verbaal van een opsporingsambtenaar ten grondslag ligt. De vaststelling dat een gedraging is verricht kan ook worden gebaseerd op de gegevens in het zaakoverzicht. Of van de juistheid van deze gegevens kan worden uitgegaan, is ervan afhankelijk of de betrokkene argumenten heeft aangevoerd die leiden tot twijfel aan de juistheid van (delen van) die gegevens dan wel het dossier daar aanleiding toe geeft.
4. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld en daarnaast onder meer de volgende gegevens:
"overtreden artikel: 26 RVV 1990 (…)
Opmerkingen ambtenaar 1: E6 72XGTJ, thvigeparkeerd gem 4w erop b gll bngng."
5. Het hof begrijpt hieruit dat de betrokkene wordt verweten dat zijn auto stond op de met bord E6 aangeduide invalidenparkeerplaats die uitsluitend is bestemd voor het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] . Een bord E6 mag haaks op de weg worden geplaatst. De rest van de toelichting is onbegrijpelijk en met name kan daaruit niet blijken hoe is vastgesteld dat sprake was van parkeren. De verklaring van de ambtenaar bevat derhalve onvoldoende informatie om te kunnen vaststellen dat de gedraging is verricht. Het hof ziet, in aanmerking genomen het tijdsverloop na de pleegdatum en het feit dat de advocaat-generaal geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om bij verweerschrift aanvullende informatie in te brengen, ervan af om de advocaat-generaal thans nog te verzoeken om een aanvullend proces-verbaal in het geding te brengen.
6. Gelet op het voorgaande is niet komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter, voor zover daarbij het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond is verklaard, vernietigen en doen wat de kantonrechter had behoren te doen.
7. De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. De kantonrechter heeft reeds -door de gemachtigde niet betwist- een proceskostenvergoeding toegekend voor de procedure bij de kantonrechter. Aan het indienen van een administratief beroepschrift en een hoger beroepschrift dienen in totaal 2 punten te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 512,- en gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 512,- (=2 x € 512,- x 0,5).
Beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter, voor zover daarbij het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond is verklaard;
vernietigt de beschikking waarbij onder CJIB-nummer 191853386 de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 van de WAHV tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal aan hem wordt gerestitueerd.
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 512,-.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Smeitink als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.