ECLI:NL:GHARL:2019:3769

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 april 2019
Publicatiedatum
30 april 2019
Zaaknummer
WAHV 200.222.503
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • M. van der Zee-Venema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de beslissing van de kantonrechter inzake niet-ontvankelijkheid van beroep tegen de officier van justitie en verzoek om dwangsom

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Limburg van 3 augustus 2017. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard. De betrokkene, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om een proceskostenvergoeding. De advocaat-generaal heeft geen verweerschrift ingediend, maar wel aanvullende stukken overgelegd.

De kantonrechter had geoordeeld dat de betrokkene niet tijdig had voldaan aan de verplichting tot zekerheidstelling, zoals vereist door artikel 11 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De gemachtigde van de betrokkene betwistte deze beslissing en stelde dat er wel degelijk zekerheid was gesteld. Het hof oordeelde dat de kantonrechter terecht had geoordeeld dat de betrokkene niet tijdig zekerheid had gesteld en dat de kantonrechter op basis van de Wahv bevoegd was om zonder de betrokkene te horen te beslissen.

Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en oordeelde dat de bezwaren van de betrokkene tegen de opgelegde sanctie niet konden worden behandeld. Het verzoek tot vergoeding van kosten werd afgewezen, omdat de betrokkene niet in het gelijk werd gesteld. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige zekerheidstelling in administratieve procedures en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting.

Uitspraak

WAHV 200.222.503
30 april 2019
CJIB 199091212
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Limburg
van 3 augustus 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen door de kantonrechter.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
De advocaat-generaal heeft aanvullende stukken ingediend. Deze zijn in afschrift naar de gemachtigde toegezonden.

Beoordeling

1. De kantonrechter heeft het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard omdat niet door de betrokkene binnen de daartoe gestelde termijn voldaan is aan de verplichting tot zekerheidstelling en niet gebleken is dat het niet tijdig voldoen aan de verplichting tot zekerheidstelling verschoonbaar is.
2. De gemachtigde voert aan dat er wel zekerheid is gesteld en dat de kantonrechter het beroep daarom ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Bovendien is er geen oproep voor de zitting aan de betrokkene verzonden.
3. Artikel 11 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) verplicht de betrokkene om in de procedure bij de kantonrechter zekerheid te stellen voor de betaling van de sanctie en de administratiekosten. Uit het dossier blijkt dat de officier van justitie de gemachtigde bij brieven van 21 februari 2017 en 10 maart 2017 op juiste wijze heeft geïnformeerd over deze verplichting. De betrokkene diende binnen twee weken na de dag van verzending van deze brieven, dus uiterlijk 24 maart 2017, zekerheid te stellen. Uit het door de advocaat-generaal overgelegde zaakoverzicht blijkt dat er pas op 18 april 2017 zekerheid is gesteld. Er is dus niet tijdig zekerheid gesteld. Niet gebleken is dat dit de betrokkene niet kan worden toegerekend.
4. Uit het systeem van de Wahv, zoals dat besloten ligt in de artikelen 11 tot en met 13, volgt dat als niet of niet tijdig zekerheid is gesteld de kantonrechter op het beroep kan beslissen zonder de betrokkene te horen (vgl. de uitspraak van de Hoge Raad van 3 maart 1992, gepubliceerd in het blad Verkeersrecht, VR 1992, 68). Nu de betrokkene geen zekerheid heeft gesteld, mocht de kantonrechter ervan afzien de betrokkene uit te nodigen voor een zitting.
5. De gemachtigde voert verder aan dat de kantonrechter ten onrechte niet heeft beslist op zijn verweer dat de officier van justitie een dwangsom had moeten vaststellen. De dwangsomprocedure is een andere procedure dan de Wahv-procedure. Dus bij het niet-ontvankelijk verklaren van de Wahv-procedure moet wel alsnog een beslissing worden genomen over de verbeurde dwangsom.
6. In artikel 4:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat het beroep tegen de beschikking op aanvraag, in dit geval het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep, mede betrekking heeft op een beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom. De kantonrechter heeft het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie niet ontvankelijk verklaard. Gelet op de overwegingen van de kantonrechter en hetgeen in artikel 4:19, eerste lid, van de Awb is bepaald, moet de beslissing van de kantonrechter aldus worden begrepen dat ook het beroep, voor zover dit betreft het niet vaststellen van een dwangsom, niet-ontvankelijk is verklaard. De vraag of de officier van justitie een dwangsom verschuldigd is, kan immers pas aan de orde komen indien het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep ontvankelijk is. Het verweer treft geen doel.
7. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter bevestigen. Net als de kantonrechter kan het hof de bezwaren van de betrokkene tegen de opgelegde sanctie daarom niet behandelen.
8. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het hof het verzoek tot vergoeding van kosten afwijzen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Van der Zee-Venema als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.