ECLI:NL:GHARL:2019:4029

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 mei 2019
Publicatiedatum
8 mei 2019
Zaaknummer
WAHV 200.236.984
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Sekeris
  • M. Veenstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter over administratieve sanctie wegens rechts inhalen waar dat is verboden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam, die op 23 november 2017 het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaarde. De betrokkene had een administratieve sanctie van € 230,- opgelegd gekregen voor het rechts inhalen waar dat verboden was, gepleegd op 31 mei 2016 op de Rijksweg A10 te Amsterdam. De betrokkene stelde dat zijn adres onjuist was vermeld in het proces-verbaal en dat hij niet volledig zijn verweer had kunnen voeren tijdens de zitting bij de kantonrechter. Het hof oordeelde dat klachten over de bejegening door de kantonrechter buiten de reikwijdte van deze procedure vallen en dat de foutieve vermelding van het adres als een kennelijke verschrijving moet worden beschouwd.

Het hof beoordeelde vervolgens de bezwaren van de betrokkene tegen de inleidende beschikking. De betrokkene ontkende de gedraging niet, maar voerde aan dat hij tot de overtreding was gedreven door het handelen van een andere verkeersdeelnemer, wat hij als een beroep op overmacht presenteerde. Het hof oordeelde dat de betrokkene onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een noodsituatie die zijn gedraging rechtvaardigde. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en legde de sanctie van € 230,- op, omdat er geen redenen waren om de sanctie achterwege te laten of te matigen.

Uitspraak

WAHV 200.236.984
8 mei 2019
CJIB 198431841
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam
van 23 november 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter.
Er is gevraagd om de zaak op een zitting van het hof te behandelen.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld op de zitting van 24 april 2019. De betrokkene is verschenen. De advocaat-generaal is vertegenwoordigd door mr. [B] .

Beoordeling

1. De betrokkene voert aan dat zijn adres niet correct is vermeld in het proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter. Volgens de betrokkene is reeds hierom de uitspraak van de kantonrechter ongeldig. Verder beklaagt de betrokkene zich over de wijze waarop de kantonrechter zijn beroep heeft afgehandeld. De betrokkene heeft zijn beroep niet volledig kunnen toelichten omdat hij meerdere malen is onderbroken door de kantonrechter. De kantonrechter heeft bovendien de schijn van vooringenomenheid gewekt door tijdens de zitting al te laten blijken wat zijn oordeel was. Tot slot blijkt uit de overwegingen van de kantonrechter niet waarom het verweer van de betrokkene niet slaagt.
2. Het hof stelt voorop dat klachten over de bejegening door de kantonrechter vallen buiten de reikwijdte van deze procedure. Het hof zal dan ook voorbij gaan aan deze klacht van de betrokkene.
3. Het adres van de betrokkene is volgens het proces-verbaal van de zitting: [a-straat 1] te [C] . De betrokkene vermeldt in zijn correspondentie echter [aa-straat 1] te [C] . Het hof zal de foutieve vermelding van het adres in het proces-verbaal van de zitting als een kennelijke verschrijving beschouwen die verbeterd moet worden gelezen en daaraan geen gevolgen verbinden. Daarbij is van belang dat de verschrijving niet zodanig is dat bij de betrokkene redelijkerwijs misverstand kan zijn ontstaan omtrent de vraag op wie de uitspraak betrekking heeft.
4. Voor zover de betrokkene betoogt dat de beslissing van de kantonrechter niet deugdelijk is gemotiveerd, overweegt het hof als volgt. De wet stelt geen nadere eisen aan de motivering en derhalve ook niet de eis dat op alle argumenten van de betrokkene expliciet en uitgebreid dient te worden gereageerd of dat alle opgeworpen vragen moeten worden beantwoord.
De kantonrechter heeft in zijn beslissing overwogen dat de betrokkene de gedraging heeft verricht en dat hetgeen is aangevoerd niet leidt tot matiging van de sanctie. Het hof is van oordeel dat de beslissing van de kantonrechter overeenkomstig het bepaalde in artikel 13, tweede lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften met redenen is omkleed. Van schending van het motiveringsbeginsel door de kantonrechter is dan ook geen sprake.
5. Het hof zal overgaan tot de beoordeling van de bezwaren tegen de inleidende beschikking waarbij aan de betrokkene een administratieve sanctie van € 230,- is opgelegd ter zake van “rechts inhalen waar dat is verboden”, welke gedraging zou zijn verricht op 31 mei 2016 om 13:30 uur op de Rijksweg A10 te Amsterdam met het voertuig met het kenteken [YY-YY-00] .
6. De betrokkene ontkent de gedraging niet, maar stelt dat hij tot de overtreding werd gedreven door het handelen van een andere verkeersdeelnemer. Na een incident bij het verkeerslicht werd de betrokkene achtervolgd door een boze automobilist. De betrokkene probeerde deze automobilist daarom voor te blijven. Toen een voertuig bij een wegversmalling met een lage snelheid invoegde, was de betrokkene gedwongen om uit te wijken naar de rechterrijstrook. Indien de betrokkene op dezelfde rijstrook was blijven rijden en zijn snelheid had verlaagd om het voertuig dat invoegde de ruimte te bieden, was hij aangereden door de achtervolgende automobilist. De betrokkene heeft ter zitting aangevoerd dat hij een keuze moest maken tussen de overtreding begaan of zichzelf laten aanrijden door de achtervolgende automobilist.
7. Gelet op de stukken in het dossier en in aanmerking genomen dat de betrokkene de gedraging niet ontkent, is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Vervolgens dient het hof, gelet op het gevoerde verweer, te beoordelen of er andere redenen zijn een sanctie achterwege te laten of het bedrag van de sanctie te matigen.
8. De verklaring van de verbalisant in het zaakoverzicht van het CJIB houdt, voor zover hier van belang, onder meer het volgende in:
''Ik zag dat de bestuurder van het voertuig met het kenteken [YY-YY-00] een aantal voertuigen van rechts inhaalde. Ik zag vervolgens dat de bestuurder van het voertuig met het kenteken [YY-YY-00] wilde handgebaren maakte.
Ik zag dat de bestuurder dit deed met zijn linkerhand. Ik zag dat de bestuurder op een weggedeelte reed waar verdrijvingspijlen naar links op waren aangebracht. Ik zag dat de bestuurder deze verdrijvingspijlen negeerde.''
9. Het verweer van de betrokkene dat hij door het handelen van een andere verkeersdeelnemer werd gedreven tot de overtreding, betreft in feite een beroep op overmacht. Een geslaagd beroep op overmacht kan leiden tot het oordeel dat de gedraging is verricht onder zodanige omstandigheden dat de sanctie achterwege zou moeten blijven. Aan een dergelijk beroep dient ten minste de eis te worden gesteld dat feiten en omstandigheden worden aangevoerd op grond waarvan aannemelijk kan worden dat de bestuurder onder de gegeven omstandigheden niet anders heeft kunnen handelen dan hij heeft gedaan.
10. De betrokkene heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake was van een zodanige noodsituatie, dat de betrokkene wel op de rechterrijstrook moest gaan rijden om een aanrijding te voorkomen. Het hof wil wel aannemen dat de betrokkene kort voor de gedraging een conflict heeft gekregen met een andere weggebruiker, maar dat daaruit voor de betrokkene de gestelde noodsituatie is ontstaan is niet aannemelijk geworden. Los van de kennelijk bij de betrokkene bestaande indruk dat die andere weggebruiker hem van de weg wilde rijden, zijn er in dat opzicht geen objectief vastgestelde omstandigheden gebleken die die indruk rechtvaardigen. Anders dan de betrokkene ter zitting heeft aangevoerd gaat het er aldus niet om dat het openbaar ministerie kan benoemen welk alternatief hij op dat moment had nu niet is komen vast te staan dat de situatie om een ander, van de geldende regels afwijkend, verkeersgedrag vroeg. De noodsituatie is onvoldoende gebleken en het beroep op overmacht zal worden verworpen.
11. Gelet op het voorgaande ziet het hof geen aanleiding de sanctie achterwege te laten dan wel het bedrag van de sanctie te matigen. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter dan ook bevestigen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter.
Dit arrest is gewezen door mr. Sekeris, in tegenwoordigheid van mr. Veenstra als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.