ECLI:NL:GHARL:2019:4065
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling wegens niet-nakoming van verplichtingen en benadeling van schuldeisers
In deze zaak gaat het om de tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling van de appellanten, die in eerste aanleg door de rechtbank Gelderland was uitgesproken. De rechtbank had op 18 maart 2019 besloten de schuldsaneringsregelingen van de appellanten te beëindigen, omdat zij hun verplichtingen niet waren nagekomen, nieuwe schulden hadden laten ontstaan en hun schuldeisers hadden benadeeld. De appellanten, die in hoger beroep gingen, stelden dat zij hun best hadden gedaan om de benodigde informatie aan de bewindvoerder te verstrekken en dat zij bereid waren om de nieuwe schulden binnen de looptijd van de regeling in te lopen. Ze voerden aan dat de beëindiging van de regeling disproportioneel was.
Het hof heeft de zaak op 2 mei 2019 behandeld en vastgesteld dat de appellanten inderdaad niet aan hun verplichtingen hadden voldaan. Het hof oordeelde dat de appellanten, ondanks hun verklaringen, inkomsten uit een bouwonderneming niet tijdig hadden gemeld aan de bewindvoerder en het UWV, wat leidde tot een benadeling van hun schuldeisers. Het hof concludeerde dat de appellanten ook een verwijt te maken viel voor het ontstaan van nieuwe schulden aan de Belastingdienst en het niet tijdig aanleveren van relevante informatie aan de bewindvoerder.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het hof oordeelde dat de beëindiging van de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd was gezien de ernst van de verwijtbare verzuimen van de appellanten. De verzoeken van de appellanten om de regeling voort te zetten of de looptijd te verlengen werden afgewezen.