Uitspraak
1.[appellant] ,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het verloop van de procedure in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De procedure in eerste aanleg
5.De bespreking van de grieven
6.De beslissing
11 juni 2019in het geding dient te brengen,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een geschil tussen twee appellanten en een geïntimeerde over de huur van een woning en de terugvordering van huurtoeslag. De appellanten, die de woning huurden, stelden dat de verhuurder, de geïntimeerde, nog ingeschreven stond op het adres van de gehuurde woning, wat hen zou hebben benadeeld in hun recht op huurtoeslag. De huurovereenkomst was op 24 januari 2013 gesloten, met een huurprijs van € 680,- per maand plus € 70,- voor stoffering, en liep tot 28 februari 2014. De appellanten ontvingen huurtoeslag, maar kregen later te horen dat zij een bedrag van € 2.891,- moesten terugbetalen omdat de gemeente had vastgesteld dat de geïntimeerde ook op het adres ingeschreven stond.
De kantonrechter had in eerste aanleg de vordering van de appellanten afgewezen, omdat zij niet mochten verwachten dat de geïntimeerde zich uitschreef. De appellanten gingen in hoger beroep en voerden aan dat zij bij het aangaan van de huurovereenkomst hadden gesproken over huurtoeslag en dat de huurprijs daarop was aangepast. Het hof oordeelde dat de geïntimeerde de bewijslast had om aan te tonen dat hij bij het aangaan van de huurovereenkomst had aangegeven dat hij ingeschreven wilde blijven op het adres van de woning. Het hof liet de geïntimeerde toe om bewijs te leveren van deze stelling, wat kan leiden tot een heroverweging van de zaak.
De uitspraak benadrukt de juridische implicaties van spookbewoning en de rechten van huurders in relatie tot huurtoeslag. Het hof heeft de zaak aangehouden voor bewijslevering door de geïntimeerde, waarbij getuigen kunnen worden gehoord.