In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam, die op 30 juni 2017 het beroep van de betrokkene ongegrond verklaarde. De betrokkene had een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd gekregen voor het niet gebruiken van de rijbaan met een stilstaand voertuig, dat op 18 mei 2016 om 12.41 uur op de Willem Coepijnstraat te Rotterdam was geparkeerd. De gemachtigde van de betrokkene stelde dat het voertuig niet op het trottoir stond, omdat er geen sprake was van een verhoogd voetpad. De kantonrechter had echter overwogen dat de strook aan de zijkant van de weg als trottoir moest worden aangemerkt, ongeacht het ontbreken van een verhoogd voetpad.
Het hof oordeelt dat de strook aan de zijkant van de weg, gezien de fysieke afscheiding, als trottoir moet worden aangemerkt. De argumenten van de gemachtigde, waaronder de stelling dat er sprake was van willekeur omdat andere weggebruikers geen sanctie kregen, werden door het hof verworpen. Het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter en wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af. De uitspraak benadrukt dat de definitie van trottoir niet alleen afhankelijk is van de hoogte, maar ook van de fysieke afscheiding en de wijze waarop het weggedeelte zich aan de gemiddelde weggebruiker presenteert.