ECLI:NL:GHARL:2019:4332

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 mei 2019
Publicatiedatum
21 mei 2019
Zaaknummer
17/01332
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing uitstel mondelinge behandeling en vaststelling WOZ-waarde

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende [X] [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 3 november 2017, waarin het verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling werd afgewezen. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de onroerende zaak aan de [a-straat] 8 te [Z] vastgesteld op € 173.000 per waardepeildatum 1 januari 2015. Belanghebbende verzocht om uitstel van de zitting vanwege gezondheidsklachten, maar heeft geen doktersverklaring overgelegd. Het Hof oordeelt dat de rechtbank terecht het verzoek om uitstel heeft afgewezen, omdat het belang van een doelmatige procesgang zwaarder weegt dan het persoonlijke belang van belanghebbende om aanwezig te zijn. Het Hof bevestigt de vastgestelde WOZ-waarde, omdat de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. De vergelijkingsobjecten die zijn gebruikt in de waardebepaling zijn voldoende vergelijkbaar en er is rekening gehouden met relevante verschillen. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer 17/01332
uitspraakdatum: 21 mei 2019
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 3 november 2017, nummer LEE 16/4589, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
voorheen gemeente het Bildt,thans
gemeente
Waadhoeke(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 8 te [Z] , per waardepeildatum 1 januari 2015 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2016 vastgesteld op € 173.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag in de onroerendezaakbelasting 2016 (OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld op € 352,92.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen de uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De heffingsambtenaar heeft een conclusie van dupliek ingezonden.
1.6.
Het Hof heeft belanghebbende bij brief van 5 maart 2019 uitgenodigd voor de mondeling behandeling. In deze brief heeft de griffier van het Hof tevens het volgende geschreven: “Indien u om medische redenen niet kunt verschijnen, verzoek ik u uiterlijk binnen twee weken na heden een doktersverklaring in te zenden. Bij geen bericht gaat de behandeling door.”
1.7.
Belanghebbende heeft bij faxbericht van 26 maart 2019 verzocht om uitstel van de mondelinge behandeling van het hoger beroep vanwege persisterende gezondheidsklachten. Belanghebbende heeft bij dit verzoek geen doktersverklaring overgelegd.
1.8.
Het Hof heeft bij brief van 27 maart 2019 aan belanghebbende meegedeeld dat het Hof geen uitstel van de zitting verleent en dat belanghebbende zich desgewenst kan laten vertegenwoordigen door een gemachtigde.
1.9.
Belanghebbende heeft bij faxbericht van 12 april 2019 nogmaals verzocht om uitstel van de zitting in verband met medische omstandigheden. Belanghebbende heeft bij dit verzoek geen doktersverklaring overgelegd. Het Hof heeft het verzoek van belanghebbende om uitstel niet gehonoreerd. Het Hof heeft bij deze beslissing overwogen dat belanghebbende, omdat zij niet de gevraagde doktersverklaring heeft overgelegd, niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij ten gevolge van de door haar aangevoerde medische omstandigheden niet bij de mondeling behandeling van het beroep op 16 april 2019 aanwezig kan zijn. Het Hof heeft voorts overwogen dat het belang dat belanghebbende heeft om bij de mondelinge behandeling van haar zaak aanwezig te zijn, minder zwaar weegt dan het algemeen belang van een doelmatige procesgang. Uitstel van de zitting zou tot verdere vertragingen van de behandeling van de zaak leiden. Belanghebbende heeft in haar beroepschrift van 7 december 2017 reeds gesteld dat zij een gemachtigde zou inschakelen. Het Hof heeft belanghebbende in zijn brief van 27 maart 2019 ook gewezen op de mogelijkheid zich ter zitting te laten vertegenwoordigen door een gemachtigde. Naar het oordeel van het Hof had het op de weg van belanghebbende gelegen om zorg te dragen voor een gemachtigde die haar ter zitting kan vertegenwoordigen, indien zij als gevolg van haar fysieke en/of psychische gesteldheid de zitting niet kan bijwonen.
1.10.
De griffier van het Hof heeft belanghebbende op 15 april 2019 gebeld en de beslissing van het Hof om het verzoek om uitstel van de zitting niet te honoreren op het antwoordapparaat van belanghebbende ingesproken.
1.11.
Belanghebbende heeft bij faxbericht van 16 april 2019, dat het Hof heeft ontvangen voor de mondeling behandeling van het hoger beroep op die dag, het Hof bericht dat zij niet bij de mondelinge behandeling aanwezig zal zijn.
1.12.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2019. Belanghebbende is niet ter zitting verschenen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak [a-straat] 8, te [Z] (hierna: de woning). De woning is een vrijstaande woning met een vrijstaande houten garage. De woning heeft een inhoud van 376 m3 en de perceeloppervlakte bedraagt 432 m2.
2.2.
Ter onderbouwing van de vastgestelde waarde heeft de heffingsambtenaar in eerste aanleg een waarderapport overgelegd, opgemaakt door taxateur [A] . De taxateur heeft in het waarderapport de waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2015 en naar de toestand op die datum, getaxeerd op € 173.000. Aan de waardebepaling in het waarderapport heeft de taxateur de volgende marktgegevens van een drietal woningen ten grondslag gelegd:
1. [b-straat] 11 te [Z] , een vrijstaande woning, bouwjaar 2000, met tuinhuis en dakkapel, een inhoud van 368 m3 en een perceeloppervlakte van 476 m2. Deze woning is op 12 oktober 2015 verkocht voor € 205.000;
2. [c-straat] 8 te [Z] , een vrijstaande woning, bouwjaar 1999, met aangebouwde garage en tuinhuis, een inhoud van 449 m3 en een perceeloppervlakte van 476 m2. Deze woning is op 29 februari 2016 verkocht voor € 260.000; en
3. [d-straat] 29 te [Z] , een vrijstaande woning, bouwjaar 1978, met een aanbouw van woonruimte en een aangebouwde garage, dakkapel en een houten berging/schuur, een inhoud van 400 m3 en een perceeloppervlakte van 694 m2. Deze woning is verkocht op 1 juli 2014 voor € 190.000.
De waardebepaling van de woning van belanghebbende door vergelijking met bovenstaande transacties is gedetailleerd uitgewerkt in een het tot het rapport behorende matrix.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of belanghebbende in haar processuele belangen is geschaad, omdat de Rechtbank zonder haar aanwezigheid het beroep ter zitting heeft behandeld. Voorts is de waarde van de woning op de waardepeildatum in geschil.
3.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Rechtbank niet de juiste procedure heeft gevolgd met betrekking tot de afwijzing van belanghebbendes verzoek tot nader uitstel van de mondelinge behandeling van het beroep. Belanghebbende is van mening dat de Rechtbank de mondeling behandeling had moeten uitstellen, omdat sprake was van medische urgentie. Daarnaast stelt belanghebbende dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning te hoog heeft vastgesteld. De heffingsambtenaar heeft volgens belanghebbende onvoldoende rekening gehouden met overlast van anti-kraak-bewoning van het achter de woning gelegen schoolgebouw en tevens onvoldoende rekening gehouden met (geluids)overlast van de bewoners van de [a-straat] 6. Belanghebbende heeft per fax op 16 april 2019 een taxatierapport ingediend van 15 april 2019, opgemaakt door [B] . In dit taxatierapport heeft de taxateur de woning per waardepeildatum 1 januari 2015 getaxeerd op € 155.000.
3.3.
De heffingsambtenaar heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd betwist en stelt dat de vastgestelde waarde van € 173.000 niet te hoog is. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Geen uitstel van de zitting van de Rechtbank
4.1.
Wat de aanwezigheid ter zitting betreft, heeft als uitgangspunt te gelden dat een belanghebbende gerechtigd is de mondelinge behandeling van zijn zaak door de rechtbank in persoon bij te wonen. De eisen van een goede rechtspleging brengen mee dat in geval een belanghebbende tijdig en onder aanvoering van gewichtige redenen waarom hij niet op de voor de behandeling van zijn zaak vastgestelde zittingsdag aanwezig kan zijn, verzoekt die behandeling op een nader te bepalen dag te doen plaatsvinden, de rechtbank dat verzoek inwilligt, tenzij de rechtbank oordeelt dat zwaarder wegende, bij de behandeling van de zaak betrokken belangen aan zodanig uitstel in de weg staan. Dit oordeel dient in de uitspraak van de rechtbank met redenen te worden omkleed.
4.2.
De Rechtbank heeft in haar uitspraak over het niet uitstellen van de zitting het volgende overwogen (belanghebbende is aangeduid als “eiseres” en de heffingsambtenaar als “verweerder”):
“1. Eiseres is uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van de zaak ter zitting van 24 juli 2017. Zij heeft om medische redenen verzocht om verdaging van deze geplande mondelinge behandeling. De rechtbank heeft dit verdagingsverzoek gehonoreerd. Hierbij heeft de rechtbank aan eiseres meegedeeld dat zij bij een eventueel volgend uitstelverzoek een medische verklaring zal dienen te overleggen. Eiseres is vervolgens uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van de zaak ter zitting van 28 september 2017. Zij heeft verzocht om verdaging van deze geplande mondelinge behandeling, wederom om medische redenen. Zij heeft daarbij geen medische verklaring overgelegd. De rechtbank heeft eiseres verzocht om binnen twee weken deze medische verklaring alsnog te overleggen. Eiseres heeft hierop niet gereageerd. De rechtbank heeft de zaak ter zitting van 28 september 2017 buiten aanwezigheid van eiseres behandeld.
1.1
Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank op 27 oktober 2017 een fax van eiseres ontvangen waarin zij een verzoek heeft gedaan tot heropening van het onderzoek in de zin van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres wenst alsnog een mondelinge behandeling van de zaak in haar aanwezigheid. Dit was op 28 september 2017 volgens eiseres wegens medische urgentie niet mogelijk, terwijl het wel haar fundamenteel recht is om de zitting te kunnen bijwonen.
1.2
De Hoge Raad heeft meermalen geoordeeld (zie onder meer Hoge Raad 28 januari 2011, 09/04360, ECLI:NL:HR:2011:BN3529) dat de eisen van een goede rechtspleging meebrengen dat ingeval een belanghebbende of zijn gemachtigde tijdig en onder aanvoering van gewichtige redenen waarom hij niet op de voor de behandeling van de zaak vastgestelde zittingsdag aanwezig kan zijn of zich op de behandeling kan voorbereiden, verzoekt die behandeling op een nader te bepalen latere dag te doen plaatsvinden, de rechter dat verzoek inwilligt tenzij hij oordeelt dat zwaarder wegende bij de behandeling van de zaak betrokken belangen aan zodanig uitstel in de weg staan. Dit oordeel dient in zijn uitspraak met redenen te worden omkleed.
1.3
Naar het oordeel van de rechtbank lag het op de weg van eiseres om gewichtige redenen aan te voeren waarom zij niet op de op 28 september 2017 vastgestelde zittingsdag aanwezig kon zijn. Eiseres heeft enkel gesteld dat zij wegens medische redenen niet aanwezig kon zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft zij echter niet aannemelijk gemaakt dat die medische redenen van zodanige aard waren (en zijn) dat zij nogmaals een uitstel van de zitting rechtvaardigen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres geen medische verklaring van een specialist heeft willen overleggen, waaruit blijkt dat het voor haar niet mogelijk was om het onderzoek ter zitting bij te wonen, terwijl uit hetgeen eiseres zelf heeft aangevoerd niet duidelijk is geworden wat precies de aard van deze medische redenen zijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van gewichtige redenen waarom zij niet ter zitting kon verschijnen.
1.4
De rechtbank is bovendien van oordeel dat oordeel dat het belang dat eiseres heeft om persoonlijk bij de behandeling van haar zaak aanwezig te zijn, in de omstandigheden van het onderhavige geval minder zwaar weegt dan het algemeen belang van een doelmatige procesgang. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de rechtbank reeds eerder wegens (dezelfde) medische redenen om uitstel van de op 24 juli 2017 geplande zitting heeft verzocht en de rechtbank toen dit uitstel heeft verleend. Nu dezelfde redenen volgens eiseres twee maanden later nog steeds aan de orde zijn, had eiseres zodanige maatregelen kunnen nemen dat zij op enigerlei wijze vertegenwoordigd zou kunnen worden op de zitting van 28 september 2017. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij niet in staat was om zich te laten vertegenwoordigen door een (door haar geschikt te achten) gemachtigde.
1.5
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank eiseres verzoek om uitstel van de zitting afgewezen en heeft de rechtbank evenmin geen aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen.”
4.3.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank ten aanzien van belanghebbendes herhaalde verzoeken om uitstel van de zitting een juiste procedure gevolgd. Het stond de rechtbank vrij om belanghebbende, na haar tweede verzoek om uitstel van de zitting, te verzoeken een medische verklaring over te leggen, waaruit zou blijken dat het voor haar niet mogelijk was de geplande zitting op 28 september 2017 bij te wonen. De Rechtbank heeft haar beslissing om het herhaalde verzoek van belanghebbende om uitstel van de zitting af te wijzen, gebaseerd op een belangenafweging. De Rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de mondelinge behandeling van de zaak doorgang kon vinden zonder dat belanghebbende daarbij aanwezig zou zijn en dat er geen aanleiding bestond om het onderzoek naar aanleiding van het verzoek daartoe van belanghebbende te heropenen, nadat dit ter zitting was gesloten.
Waarde van de woning
4.4.
Zoals volgt uit het bepaalde in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ moet de waarde van de onroerende zaak worden bepaald op de waarde die daaraan dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economisch verkeer, ofwel de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.
4.5.
Omdat belanghebbende de juistheid van de vastgestelde waarde heeft betwist, rust de bewijslast dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld op de heffingsambtenaar. De vraag of de heffingsambtenaar het van hem verlangde bewijs heeft geleverd moet worden beantwoord in het licht van hetgeen belanghebbende daarover naar voren heeft gebracht. De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de vastgestelde waarde onder meer verwezen naar de door hem overgelegde matrix.
4.6.
Naar het oordeel van het Hof is de heffingsambtenaar met het door hem overgelegde waarderapport, de bijbehorende matrix en de gegeven toelichting erin geslaagd aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2015 niet te hoog heeft vastgesteld. De in het waarderapport en de matrix opgenomen vergelijkingsobjecten zijn voldoende vergelijkbaar met belanghebbendes woning en er is voldoende rekening gehouden met relevante verschillen in inhoud, kwaliteit, onderhoud, uitstraling, doelmatigheid en voorzieningen van de woningen.
4.7.
Het Hof volgt belanghebbende niet in haar stelling dat onvoldoende rekening is gehouden met de overlast van de anti-kraak-bewoning van het achter de woning gelegen voormalige schoolgebouw. Door rekening te houden met een waardedruk van 20% van de grondwaarde van het perceel is voldoende rekening gehouden met de (tijdelijke) anti-kraak-bewoning en de op de waardepeildatum bestaande onzekerheid omtrent de toekomstige ontwikkelingen, waaronder de wijziging van de bestemming van deze locatie. Het Hof merkt hierbij op dat in het door belanghebbende in hoger beroep overgelegde taxatierapport de taxateur eveneens een negatieve correctie van 20% heeft toegepast op de – weliswaar in die taxatie hoger vastgestelde – grondwaarde van het perceel in verband met de anti-kraak-bewoning van het voormalige schoolgebouw.
4.8.
De heffingsambtenaar heeft gemotiveerd betwist dat sprake is van overlast van de bewoners van de naastgelegen woning aan de [a-straat] 6. De taxateur van de heffingsambtenaar heeft ter plaatse geconstateerd dat deze woning normaal wordt bewoond en dat er geen sprake is van groot achterstallig onderhoud en/of andere mogelijk waardedrukkende factoren, zoals (sloop)afval in de tuin. Tevens is volgens de heffingsambtenaar de gemeente niet bekend met overlast die zou worden veroorzaakt door de bewoners van [a-straat] 6. Belanghebbende heeft tegenover deze gemotiveerde betwisting onvoldoende gegevens verstrekt waaruit de conclusie kan worden getrokken dat er sprake is van (geluids)overlast, die van invloed is op de waardebepaling van belanghebbendes woning. Mede gelet op de vrije ligging van belanghebbendes woning ten opzichte van de woning aan de [a-straat] 6, acht het Hof het daarom aannemelijk dat er geen sprake is van (geluids)overlast van de bewoners van [a-straat] 6, die van invloed is op de waarde van belanghebbendes woning. Anders dan belanghebbende kennelijk meent, is de omstandigheid dat de woning aan de [a-straat] 6 in oktober 2018 is verkocht niet van belang voor de waardebepaling van belanghebbendes woning op de waardepeildatum.
4.9.
Het door belanghebbende overgelegde taxatierapport kan niet afdoen aan het hiervoor gegeven oordeel dat de heffingsambtenaar geslaagd is in het van hem verlangde bewijs. In het door belanghebbende overgelegde taxatierapport heeft de taxateur de marktgegevens van de verkopen van de onroerende zaken [a-straat] 2, [e-straat] 21 en [f-straat] 40 ten grondslag gelegd aan de bepaling van de getaxeerde waarde van € 155.000. De taxateur heeft de getaxeerde waarde vervolgens bepaald met behulp van een matrix waarin hij genoemde onroerende zaken heeft opgevoerd. De onroerende zaken [a-straat] 2 en [e-straat] 21 kunnen echter reeds niet dienen als geschikte vergelijkingsobjecten nu de transactiedata van deze onroerende zaken, respectievelijk 3 mei 2005 en 15 november 2006, te ver liggen van de waardepeildatum van 1 januari 2015. Dit betekent dat slechts de woning aan de [f-straat] 40 als geschikt vergelijkingsobject zou kunnen fungeren. Het taxatierapport biedt echter onvoldoende inzicht om de vraag te kunnen beantwoorden of dit object voldoende vergelijkbaar is met belanghebbendes woning en op welke wijze rekening is gehouden met de verschillen tussen belanghebbendes woning en dit object. Tevens is zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, onduidelijk waarom de taxateur de in de matrix de gehanteerde transactieprijs van de vergelijkingsobjecten telkens voor een kwart heeft toegerekend aan de grond en voor driekwart aan de opstallen.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. van der Heide, voorzitter, mr. J.W. baron van Knobelsdorff en mr. A.I. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op 21 mei 2019 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(mr. H. de Jong) (mr. R.R. van der Heide)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 22 mei 2019
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.