Uitspraak
[appellanten],
1.Huisjes Mechanisatie V.O.F.,
2. [geïntimeerde2] ,
3. [geïntimeerde3] ,
4. [geïntimeerde4] ,
Huisjes,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
De beoordeling van de grieven in het principaal en het incidenteel hoger beroep en de vorderingen
grief 2in het principaal hoger beroep gericht, maar uit de toelichting daarop blijkt dat [appellanten] geen inhoudelijk bezwaar heeft tegen het oordeel van de rechtbank dat sprake is van een gemengde overeenkomst. De grief bevat twee onderdelen: voor zover wordt geklaagd over de processuele gang van zaken (omdat de rechtbank partijen niet in de gelegenheid heeft gesteld zich over de kwalificatie van de overeenkomst uit te laten) heeft [appellanten] bij een oordeel daarover geen belang, gezien haar met die kwalificatie overeenstemmende inhoudelijke standpunt. Voor zover wordt geklaagd dat geen oplevering heeft plaatsgevonden, aldus dat de rechtbank ten onrechte zou hebben geoordeeld dat artikel 7:759 BW van toepassing is, komt dat hierna zonodig nog aan de orde.
12 februari 2014 was voltooid, voegt het hof hier nog het volgende aan toe. Nu niet ter discussie staat dat de brief van 12 februari 2014 op zich naar inhoud een stuitingshandeling is, heeft die brief een lopende verjaring kunnen stuiten, tenzij de verjaringstermijn al voor
12 februari 2012 zou zijn aangevangen. Huisjes heeft niet, met feiten en omstandigheden onderbouwd, gesteld dat dit het geval is geweest. . Dat de verjaring na 12 februari 2014 steeds tijdig is gestuit tot aan het moment van dagvaarden staat niet ter discussie. Daarbij merkt het hof nog op dat de dagvaarding in eerste aanleg volgens het procesdossier waarover het hof beschikt zou zijn betekend aan Huisjes op 8 december 2017: dat moet klaarblijkelijk echter 8 december 2016 zijn, zoals door [appellanten] is gesteld, gezien de datum van de rolzitting waartegen Huisjes is opgeroepen (21 december 2016), de datum waarop Huisjes de conclusie van antwoord heeft genomen (1 februari 2017) en de datum van het bestreden vonnis.
grieven 1 en 2 in het principaal hoger beroepkomt [appellanten] tegen dat oordeel op. Die grieven zijn slechts van belang indien de vorderingen van [appellanten] kans van slagen hebben, hetgeen het hof daarom eerst zal beoordelen.
(2 punten in tarief VI) in het principaal hoger beroep. Het incidenteel hoger beroep is, zoals in rechtsoverweging 4.2 is overwogen, onnodig ingesteld: dat leidt naar vaste rechtspraak niet tot een proceskostenveroordeling.