ECLI:NL:GHARL:2019:461

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 januari 2019
Publicatiedatum
21 januari 2019
Zaaknummer
WAHV 200.216.488
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Wijma
  • mr. Pranger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging feitcode in administratieve sanctie bij verkeersboete

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een administratieve sanctie opgelegd aan de betrokkene voor het niet rechts houden op een weg. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. De betrokkene, vertegenwoordigd door een gemachtigde, heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om een proceskostenvergoeding.

Het hof heeft de argumenten van de gemachtigde van de betrokkene beoordeeld, waaronder de betwisting van de gedraging en de onjuiste feitcode. De gemachtigde stelde dat de verbalisanten gefrustreerd waren en dat de betrokkene niet op de hoogte was van de bekeuring totdat deze werd ontvangen. Het hof oordeelde dat de verklaring van de verbalisanten voldoende bewijs biedt voor de gedraging, en dat de wijziging van de feitcode geoorloofd is, mits de betrokkene niet in zijn verdediging wordt geschaad.

Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter vernietigd voor zover deze het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaarde en heeft de inleidende beschikking gedeeltelijk gegrond verklaard. De omschrijving van de gedraging en de feitcode zijn gewijzigd naar feitcode R617C. Tevens heeft het hof de proceskostenvergoeding van de kantonrechter herzien en de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 887,50.

Uitspraak

WAHV 200.216.488
21 januari 2019
CJIB 194781376
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag
van 29 maart 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] , Adviesbureau [C] ,
kantoorhoudende te [A] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is toegewezen tot een bedrag van € 123,75.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen daarop te reageren. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling (omvang van het geschil)

1. De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard en die beslissing vernietigd. Vervolgens heeft de kantonrechter het administratief beroep beoordeeld en ongegrond verklaard.
2. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de gedraging waarvoor is bekeurd wordt betwist. Hij stelt dat de verbalisanten gefrustreerd zijn geweest omdat zij geen snelheidsmeting konden uitvoeren. De verbalisant heeft gezegd dat hij de betrokkene wel ergens anders op zou pakken. Vervolgens heeft de verbalisant een andere bekeuring uitgeschreven, zonder de betrokkene hiervan bij de staandehouding op de hoogte te brengen. De betrokkene werd, zo stelt de gemachtigde, eerst bekend met de bekeuring op het moment dat de beschikking op de mat viel. Ook ligt er geen ambtsedige verklaring ten grondslag aan de beschikking. Aan de in het zaakoverzicht opgenomen verklaring van de verbalisanten komt dan ook geen bijzondere bewijskracht toe. Qua bewijswaarde ligt deze verklaring op één lijn met die van de betrokkene. Nu het een bestuurlijke boete betreft (een punitieve sanctie) en de bewijslast te dier zake bij het openbaar ministerie ligt, kan de onderhavige sanctiebeschikking niet in stand blijven. Subsidiair voert de gemachtigde aan dat er, mede gelet op de waarneming van de verbalisanten, een onjuiste feitcode is gebruikt. Dit standpunt heeft de gemachtigde bij de kantonrechter ook ingenomen. Wijziging van de feitcode is, gelet op het tijdsverloop, echter niet (meer) mogelijk. Tot slot voert de gemachtigde aan dat de kantonrechter een onjuiste beslissing heeft genomen over de proceskostenvergoeding door slechts één punt toe te kennen in plaats van twee punten.
3. Het hoger beroep is beperkt tot de beslissing van de kantonrechter op het beroep tegen de inleidende beschikking en de vergoeding van de proceskosten door de kantonrechter.

Beoordeling (de gedraging)

4. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 230,- opgelegd ter zake van “niet zoveel mogelijk rechts houden op een andere weg dan autoweg of autosnelweg”, welke gedraging zou zijn verricht op 29 november 2015 om 02:20 uur op de Rotterdamseweg te Gouda met het voertuig met het kenteken [0-YYY-00] .
5. In zaken op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: Wahv) biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Als de verklaring van de verbalisant voor juist wordt gehouden, is diens verklaring een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Of de verklaring van de verbalisant voor juist wordt gehouden is ervan afhankelijk of de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken. De betrokkene hoeft dus niet het bewijs van zijn onschuld te leveren, maar van de betrokkene mag wel worden verwacht dat hij door middel van concrete feiten en omstandigheden een begin van twijfel aan de juistheid van de verklaring van de verbalisant aandraagt.
6. Het hof heeft eerder geoordeeld dat de Wahv niet de eis stelt dat aan de oplegging van administratieve sancties een fysiek en ondertekend proces-verbaal ten grondslag ligt. Het enkele ontbreken van een fysiek (ondertekend) proces-verbaal leidt er niet per definitie toe dat de sanctie niet in stand kan blijven (zie het arrest van 4 april 2017, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2017:2855).
7. De verklaring van de verbalisant(en) zoals opgenomen in het zaakoverzicht houdt onder meer het volgende in:
''Ik zag dat de bestuurder met hoge snelheid over de Rotterdamseweg reed, komende vanaf het Buurtje en rijdend in de richting van de Koningin Wilhelminaweg. Bij een bocht naar rechts op de Rotterdamseweg kon de bestuurder de rijstrook niet rechts volgen en reed met linker voorwiel over de dubbele doorgetrokken streep. Bestuurder reed daardoor op ons dienstvoertuig af waardoor ik de claxon moest gebruiken.
Verklaring betrokkene: ik ben niet tot antwoorden verplicht dus ik antwoord niet.''
8. Uit de in het zaakoverzicht opgenomen informatie leidt het hof af dat voor het onderhavige - anders dan de gemachtigde betoogt - een sanctie is aangezegd aan de betrokkene.
9. Deze gedraging betreft een overtreding van artikel 76, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990), inhoudende:
"Een doorgetrokken streep die zich niet langs de rand van de rijbaanverharding bevindt, mag niet worden overschreden. Bestuurders mogen zich niet links van een doorgetrokken streep bevinden, indien die streep is aangebracht tussen rijstroken of op paden met verkeer in beide
richtingen."
10. De advocaat-generaal heeft in het verweerschrift geconcludeerd tot wijziging van de feitcode in R617C (''als bestuurder zich links bevinden van een tussen rijstroken of paden
aangebrachte doorgetrokken streep met verkeer in beide richtingen''). In het beroepschrift bij de kantonrechter heeft de gemachtigde betoogd dat de feitcode R617A (''als bestuurder de zich niet langs de rand van de rijbaanverharding bevindende doorgetrokken streep overschrijden met verkeer in een richting'') dient te worden gebruikt.
11. Uit de verklaring van de verbalisanten volgt dat het hier gaat om een doorgetrokken streep tussen rijstroken met verkeer in beide richtingen. Gelet op de stukken in het dossier en nu niet wordt betwist dat de betrokkene de doorgetrokken streep is overschreden, is het hof van oordeel dat is komen vast te staan dat de betrokkene op voornoemde datum, tijd en plaats de doorgetrokken (dubbele) streep heeft overschreden. De daarbij horende feitcode is, gelet op het voorgaande, - zoals de advocaat-generaal heeft betoogd - R617C. Hierdoor heeft de betrokkene artikel 62 van het RVV 1990 in samenhang met artikel 76 van het RVV 1990 overtreden.
12. Anders dan de gemachtigde betoogt, staat tijdsverloop niet aan een wijziging in de weg. Wanneer een betrokkene weet waartegen hij zich heeft te verdedigen en de wijziging niet leidt tot een hoger sanctiebedrag, wordt een betrokkene door de wijziging doorgaans niet in zijn belangen geschaad, in welk geval de wijziging geoorloofd is. Naar het oordeel van het hof is de betrokkene daardoor niet in zijn verdediging geschaad, omdat uit de beroepschriften blijkt dat hij weet waartegen hij zich moet verdedigen. Verder is het bedrag van de sanctie behorend bij feitcode R617C niet hoger dan het bedrag van de sanctie die de betrokkene is opgelegd.
13. Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigen voor zover daarbij het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond is verklaard, het beroep van de betrokkene tegen de inleidende beschikking gedeeltelijk gegrond verklaren en die beschikking voor wat betreft de daarin opgenomen feitcode en omschrijving van de gedraging wijzigen als na te melden.

Beoordeling (de proceskostenvergoeding)

14. Ten aanzien van de onjuiste berekening van de proceskostenvergoeding door de kantonrechter overweegt het hof het navolgende.
15. Ten aanzien van het aantal toe te kennen punten stelt het hof vast dat de gemachtigde ter zitting van de rechtbank is verschenen. Gelet hierop had de kantonrechter, uitgaande van de door hem gehanteerde wegingsfactor, een proceskostenvergoeding moeten toekennen van € 247,50 (= 2 x € 495,- x 0,25). De beslissing van de kantonrechter, voor zover daarbij is beslist op het verzoek om een proceskostenvergoeding, zal daarom worden vernietigd en het hof zal doen wat de kantonrechter had behoren te doen.
16. De proceskosten in hoger beroep en in administratief beroep komen voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van het hoger beroepschrift, het indienen van de nadere toelichting op het hoger beroep en het indienen van het administratief beroepschrift dienen in totaal 2,5 punten te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 512,- en gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 640,-.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter voor zover daarbij het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond is verklaard en het verzoek tot proceskostenvergoeding tot een bedrag van € 123,75 is toegewezen;
bevestigt de beslissing, voor zover aan het hoger beroep onderworpen, voor het overige;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking gedeeltelijk gegrond en wijzigt de inleidende beschikking in zoverre dat de omschrijving van de gedraging en de bijbehorende feitcode worden vastgesteld als: ''als bestuurder zich links bevinden van een tussen rijstroken of paden aangebrachte doorgetrokken streep met verkeer in beide richtingen'' (feitcode R617C);
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 887,50.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Pranger als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.