Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.Het geschil, de beslissing in eerste aanleg en de grieven
5.De beoordeling van het geschil in hoger beroep
redelijkerwijs mocht aannemen dat de geadresseerde daar door hem kon worden bereikten dat de verklaring daar is aangekomen, waarbij als adres in beginsel - behoudens andersluidend beding - wordt aangemerkt de woonplaats van de geadresseerde in de zin van artikel 1:10 BW, dan wel, indien de mededeling een zakelijke kwestie betreft, het zakelijke adres van de geadresseerde, en voorts het adres waarvan de afzender op grond van verklaringen of gedragingen van de geadresseerde mocht aannemen dat deze daar door hem kon worden bereikt, bijvoorbeeld diens postbus, e-mailadres of ander adres dat bij recente contacten tussen partijen door de geadresseerde is gebruikt.
schriftelijkemededeling van wijzigingen van het adres, doet naar het oordeel van het hof aan het voorgaande niet af. Het hof ziet ook geen andere argumenten waaruit zou blijken dat de voorwaarde van schriftelijke mededeling van een gewijzigd adres, bij gebreke waarvan het oude adres als juist mag worden beschouwd, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van [appellant] aanzienlijk verstoort. Derhalve is de in artikel 14 door HDV gestelde voorwaarde van schriftelijke mededeling van wijzigingen van het adres, ook in de door Lindorff voorgestane uitleg, niet onredelijk bezwarend en is [appellant] aan die voorwaarde gebonden.