Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
grieftegen het vonnis van 17 juni 2015 opgekomen, daartoe stellend dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat gesteld noch gebleken is dat het door [C] aan [geïntimeerde] verstrekte geld op grond van de leenovereenkomst aan [appellant] kon worden terugbetaald en voorts ten onrechte heeft overwogen dat niet gebleken is dat [appellant] enig bedrag aan [geïntimeerde] heeft verstrekt. Ter toelichting op zijn grief heeft [appellant] samengevat aangevoerd dat de leenovereenkomst van 26 juni 2013 de vastlegging is van de verstrekking van het daarin genoemde bedrag van € 1.500,-. Dat bedrag is, naar hij stelt, aan [geïntimeerde] ter beschikking gesteld in de vorm van een bancaire overboeking via de door [C] aangehouden bankrekening van € 300,- op 26 juni 2013 en in de vorm van de overhandiging van een bedrag van € 1.200,- in contanten op diezelfde dag.
‘leninggever leent aan leningnemer, die aanvaardt, een bedrag van € 1500,00’wijst er veeleer op dat ondertekening van de overeenkomst én overhandiging/terbeschikkingstelling van het daarin genoemde bedrag in (min of meer) hetzelfde moment vallen. Een verdere aanwijzing dat het lenen tussen partijen in contanten zou gaan, vormt niet alleen de bepaling in de leenovereenkomst dat leningnemer (d.i. [geïntimeerde] ) de lening contant aan leninggever (d.i. [appellant] ) zou terugbetalen, maar ook de suggestie van [geïntimeerde] zelf, verwoord bij zijn antwoordconclusie na enquête in eerste aanleg, dat [appellant] daar belang bij had om redenen van zijn uitkering.
‘Maar hoezo zou je mij niet vertrouwen. Ik heb een contract bij jou getekend.’). Voorts blijkt dat [appellant] tegen [geïntimeerde] zegt dat hij het geld
‘de 26 ste november inderdaad zou krijgen’, welke datum wordt genoemd als terugbetalingsdatum in de leenovereenkomst, en dat het nu veel verder is, waarna [geïntimeerde] reageert met
‘Nou weet je ik ga zorgen dat je het deze week terug krijgt ja’. Zowel [appellant] als [geïntimeerde] spreken daarbij dus over de leenovereenkomst, die op € 1.500,- ziet, en het citaat laat zien dat [appellant] [geïntimeerde] aanspreekt op de daarin genoemde datum van terugbetaling. Op geen enkele wijze blijkt uit de transscriptie dat daarbij gedoeld wordt op een ander bedrag dan het in de leenovereenkomst genoemde bedrag van € 1.500,-. Ook volgt uit de transscriptie dat [geïntimeerde] alsnog in twee termijnen wil terugbetalen omdat hij dat uit zijn maandelijks salaris moet doen, wat eerder past bij een terug te betalen bedrag van € 1.500,- dan bij € 300,-.
“Ik ga mijn best doen!!!”op de vraag van [appellant] eerder die dag
“Beste [geïntimeerde] zou je mij deze maand al een bedrag kunnen terugbetalen! Van de lening?’wijst op de leenovereenkomst en het daarin genoemde bedrag van € 1.500,-. Tot slot ondersteunt ook de niet door [geïntimeerde] weersproken schriftelijke verklaring van [D] de verklaring van [appellant] . [D] verklaart immers dat hij op verzoek van [appellant] [geïntimeerde] heeft aangesproken over het uitblijven van terugbetaling van de lening en dat [geïntimeerde] hem heeft verteld de lening zeker terug te betalen, maar daartoe op dat moment niet in staat te zijn.
6.De slotsom
€ 38,-
210,77
€ 375,-(2,5 punten x tarief € 150,-)
€ 311,-
€ 1.518,-(2, punten x tarief I à € 759,-)