ECLI:NL:GHARL:2019:4884

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
11 juni 2019
Zaaknummer
200.256.160/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep door gebrek aan processtukken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, een man, had verzuimd om de benodigde processtukken uit de eerste aanleg in te dienen, ondanks herhaalde verzoeken van het hof. Het hof had de appellant op 12 april 2019 verzocht om alle relevante stukken vóór 26 april 2019 aan te leveren. Na een rappel op 1 mei 2019 werd de termijn voor indiening verlengd tot 15 mei 2019. Op 20 mei 2019 werd een mondelinge behandeling gepland voor 29 mei 2019, maar de appellant en zijn advocaat verschenen niet, terwijl de geïntimeerde en haar advocaat hun afwezigheid hadden aangekondigd.

Het hof oordeelde dat de appellant, door het niet indienen van de opgevraagde stukken, het hof niet in staat stelde om de zaak naar behoren te behandelen. Dit was in strijd met de goede procesorde, zoals vastgelegd in het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven. Het hof benadrukte dat het verantwoordelijk is voor een goed procesmanagement en dat het ontbreken van de stukken de voortgang van de procedure ernstig belemmert.

Uiteindelijk verklaarde het hof de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 12 december 2018. Deze beslissing werd genomen in het belang van een goede rechtsgang en om te waarborgen dat procedures op een ordelijke wijze verlopen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zittingslocatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.256.160/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/155865 / FA RK 17-959)

beschikking van de enkelvoudige familiekamer van 4 juni 2019

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [A] ,
appellant,
verder te noemen:
de man,
advocaat: mr. J. Pieters, kantoorhoudende te Sneek,
tegen

[B] , h.o.d.n. [C] ,

in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van
[geïntimeerde] ,
wonende te [D] ,
geïntimeerde,
verder te noemen:
de vrouw,
advocaat: mr. L.M. Ligtvoet-van Tuijn, kantoorhoudende te Dokkum.

Het geding in eerste aanleg en in hoger beroep

Het verloop van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep blijkt uit:
- de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 12 december 2018;
- het op 12 maart 2019 ingediende beroepschrift.

De motivering van de beslissing

1. Bij brief van 12 april 2019 heeft het hof appellant verzocht een aantal (in feite: alle) stukken uit de eerste aanleg, zoals in die brief opgesomd, vóór 26 april 2019 aan het hof te doen toekomen. Op 1 mei 2019 heeft het hof gerappelleerd en een nadere termijn verleend voor indiening van de bedoelde stukken tot 15 mei 2019. Op 20 mei 2019 heeft het hof partijen opgeroepen om te verschijnen op de mondelinge behandeling op 29 mei 2019 ter beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek, zoals bedoeld in artikel 1.2.7 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven. Op die zitting is niemand verschenen; de vrouw en haar advocaat hadden hun afwezigheid tevoren laten weten.
2. Tot op heden heeft appellant geen van de opgevraagde stukken ingediend.
3. Ingevolge artikel 1.2.6 van genoemd procesreglement dient de appellant alle stukken uit de procedure in eerste aanleg over te leggen alvorens de procedure in hoger beroep wordt voortgezet. Door dit niet te doen - hoewel hij daartoe herhaaldelijk in de gelegenheid is gesteld - geeft de man het hof niet de mogelijkheid de zaak naar behoren te behandelen en te beoordelen. Daarnaast is het hof verantwoordelijk voor een behoorlijk procesmanagement en voor een goede voortgang in de zaak. Het een en ander brengt naar het oordeel van het hof mee dat het handelen van de man in strijd is met een goede procesorde.
4. Daarom zal beslist worden als volgt.

De beslissing

Het gerechtshof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 12 december 2018.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.D.S.L. Bosch en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 4 juni 2019 in bijzijn van de griffier.