ECLI:NL:GHARL:2019:4900

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 juni 2019
Publicatiedatum
11 juni 2019
Zaaknummer
WAHV 200.219.870
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • A. Arends
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van administratieve sanctie wegens onvoldoende bewijs van correcte bebording bij trajectcontrole

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een administratieve sanctie die aan de betrokkene was opgelegd wegens overschrijding van de maximumsnelheid op autosnelwegen, vastgesteld op 12 km/h boven de toegestane snelheid. De gedraging vond plaats op 5 juli 2016 om 06:26 uur op de A12 te Utrecht, waar de betrokkene als kentekenhouder een boete van € 91,- ontving. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard, maar de betrokkene betwistte de juistheid van de bebording die de maximumsnelheid aangaf.

Het hof oordeelde dat de kantonrechter onvoldoende bewijs had dat de bebording op de juiste wijze was geplaatst en gecontroleerd. De gemachtigde van de betrokkene had aangevoerd dat de borden ten tijde van de gedraging waren afgeplakt, wat cruciaal was voor de vaststelling van de gedraging. Het hof concludeerde dat zonder een proces-verbaal van controle of schouwrapport niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld dat de maximumsnelheid correct was aangegeven. Daarom werd de sanctiebeschikking vernietigd.

Daarnaast oordeelde het hof dat de proceskosten voor vergoeding in aanmerking komen, en stelde het bedrag vast op € 896,-. Het hof vernietigde de beslissing van de kantonrechter, verklaarde het beroep gegrond en bepaalde dat de betrokkene het door hem gestelde bedrag ter zekerheid wordt gerestitueerd.

Uitspraak

WAHV 200.219.870
11 juni 2019
CJIB 199467819
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland
van 12 juni 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt mr. [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen door de kantonrechter.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
De gemachtigde van de betrokkene heeft het hoger beroep middels op 8 en 26 januari 2018 ter griffie van het hof ingekomen brieven aangevuld.

Beoordeling

1. Het hoger beroep is - onder meer - gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie, inhoudende ongegrondverklaring van het administratief beroep tegen de inleidende beschikking, ongegrond is. Bij de inleidende beschikking is aan de betrokkene als kentekenhouder een administratieve sanctie van € 91,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximumsnelheid op autosnelwegen, met 12 km/h (verkeersbord A1)”, welke gedraging zou zijn verricht op 5 juli 2016 om 06:26 uur op de A12 rechts (trajectcontrole) te Utrecht met het voertuig met het kenteken [0-YYY-00] .
2. De gemachtigde van de betrokkene betwist de plaatsing van de juiste bebording, terwijl de aanwezigheid van die bebording cruciaal is om de gedraging vast te kunnen stellen. Uit het dossier blijkt niet dat de bebording op juistheid en waarneembaarheid is gecontroleerd voorafgaand aan de trajectcontrole. Met name nu de betrokkene naar voren heeft gebracht dat borden waren afgeplakt ten tijde van de gedraging, had een dergelijk onderzoek in de rede gelegen. Bij deze stand van zaken kan de inleidende beschikking niet in stand blijven.
3. Uit het zaakoverzicht kan worden afgeleid dat de gedraging in de onderhavige zaak is geconstateerd door middel van een trajectcontrole op de autosnelweg A12. In afwijking van de reguliere maximumsnelheid op autosnelwegen zou op het betreffende traject niet sneller dan 80 km/h mogen worden gereden. Of er op het betreffende traject borden zijn geplaatst waarop deze afwijkende snelheid is aangegeven, blijkt echter niet uit het zaakoverzicht of uit andere stukken in het dossier. De kantonrechter heeft blijkens diens beslissing acht geslagen op ter zitting door de officier van justitie overgelegde schouwrapporten. Deze schouwrapporten bevinden zich niet in het dossier van het hof.
4. Nu de gemachtigde bestrijdt dat sprake is van deugdelijke bebording en de aanwezigheid van deze bebording cruciaal is om vast te kunnen stellen dat de gedraging is verricht, had het op de weg van het openbaar ministerie gelegen om dit verweer door middel van een proces-verbaal van controle of schouwrapport te (doen) weerleggen. Bij gebreke hiervan is naar het oordeel van het hof niet met voldoende zekerheid komen vast te staan dat de maximumsnelheid ten tijde van de gedraging behoorlijk was aangegeven (vgl. het arrest van het hof van 12 oktober 2015, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats NL:ECLI:GHARL:2015:7636). Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat de gedraging is verricht en kan de inleidende beschikking niet in stand blijven.
5. Nu de inleidende beschikking wordt vernietigd, komen de proceskosten voor vergoeding in aanmerking. Het hof stelt vast dat deze zaak en de zaak WAHV 200.225.419, waarin het hof bij arrest van heden eveneens beslist, samenhangende zaken zijn in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De factor in verband met samenhangende zaken bedraagt één gelet op het aantal zaken. Aan het indienen van een administratief beroepschrift, een beroepschrift bij de kantonrechter en een hoger beroepschrift dienen in totaal drie punten te worden toegekend. Ook aan het telefonisch horen dient één punt te worden toegekend. Gelet op de door de gemachtigde geleverde inspanning zal het hof met gebruikmaking van de matigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht het voor het horen door de officier van justitie toegekende hele punt halveren. De brieven van de gemachtigde van 8 en 26 januari 2018 (evenals de brieven van 10 oktober 2017, 25 januari 2018 en 26 januari 2018 in het dossier van de samenhangende zaak) komen niet voor vergoeding in aanmerking nu deze niet zijn geschreven in reactie op een verweerschrift dan wel op verzoek van (de griffier van) het hof. Deze brieven zijn bijgevolg voor de regeling van de proceskostenvergoeding te beschouwen als deel uitmakende van het hoger beroepschrift. De waarde per punt bedraagt
€ 512,- en gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 896,- (= 1 x 3,5 x € 512,- x 0,5).
6. Het hof zal beslissen als hierna vermeld.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie, alsmede de beschikking waarbij onder CJIB-nummer 199467819 de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal aan hem wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 896,-.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Arends als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.