Beoordeling
1. De officier van justitie heeft het beroep tegen de inleidende beschikking (kennelijk) niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat is ingesteld. De kantonrechter heeft geoordeeld dat dit een onjuiste beslissing is en hiertoe overwogen dat het administratief beroep weliswaar niet tijdig is ingesteld, maar dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is.
2. Het hof stelt voorop dat het voorschrift dat tijdig beroep moet worden ingesteld een voorschrift van openbare orde is waaraan de rechter ambtshalve dient te toetsen en dat in het belang van de rechtszekerheid strikt dient te worden gehandhaafd. Dit houdt in dat het hof zelfstandig dient te toetsen of tijdig (administratief) beroep is ingesteld. Is dat niet het geval en kan een termijnoverschrijding niet verschoonbaar worden geacht, dan is het hof gehouden daaraan de wettelijk voorgeschreven consequentie te verbinden, ook als de kantonrechter dat heeft nagelaten.
3. In de onderhavige zaak is van belang dat tegen de inleidende beschikking binnen zes weken beroep kan worden ingesteld. Dat volgt uit artikel 6, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften en de artikelen 3:41, 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De termijn voor het instellen van beroep begint op de dag die volgt op de dag waarop de beschikking aan de betrokkene is toegestuurd.
4. De inleidende beschikking is op 13 oktober 2016 aan de betrokkene toegestuurd. De beroepstermijn eindigde dus op 24 november 2016. Het beroepschrift is gedateerd
23 november 2016. Het poststempel dateert van 1 december 2016. Het beroepschrift is
- blijkens een daarop geplaatst stempel - op 2 december 2016 door de CVOM ontvangen.
5. Het uitgangspunt voor wat betreft de tijdigheid van indiening van een beroepschrift is geformuleerd in artikel 6:9, eerste lid, van de Awb:
"Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen."
6. De uitzondering hierop in het geval het beroepschrift per post wordt verzonden, staat in artikel 6:9, tweede lid, Awb. Hieruit volgt dat, wil van tijdige indiening van een beroepschrift sprake kunnen zijn, het beroepschrift voor het einde van de beroepstermijn ter post moet zijn bezorgd en
voorts niet later dan een week na afloop van de termijn moet zijn ontvangen.
7. Zoals reeds vastgesteld, dateert de stempel op de envelop waarin het administratief beroepschrift is verzonden van 1 december 2016. Dit lijkt erop te duiden dat het beroepschrift niet voor het einde van de termijn ter post is bezorgd. De omstandigheid dat een poststuk op een bepaalde datum door het postvervoerbedrijf is afgestempeld, sluit echter niet uit dat dit stuk op een eerdere datum ter post is bezorgd. Dat neemt niet weg dat het poststempel van het postvervoerbedrijf veelal het enige vaststaande gegeven is met betrekking tot het tijdstip van terpostbezorging. In verband hiermee moet in gevallen waarin op de envelop een leesbaar poststempel is geplaatst, als bewijsrechtelijk uitgangspunt worden aangenomen dat terpostbezorging heeft plaatsgevonden op de dag waarop het desbetreffende poststuk door het postvervoerbedrijf is afgestempeld. Voor afwijking van dit uitgangspunt bestaat aanleiding indien de rechter aannemelijk acht dat het poststuk ter post is bezorgd vóór de datum van afstempeling door het postvervoerbedrijf. De bewijslast hiervoor ligt bij de partij die stelt dat zij het poststuk vóór die datum ter post heeft bezorgd (vgl. HR 28 januari 2011, LJN BP2138, te raadplegen via rechtspraak.nl).
8. De kantonrechter heeft in hetgeen door de gemachtigde ter zitting naar voren is gebracht kennelijk (voldoende) bewijs gezien ter staving van diens stelling dat het administratief beroepschrift voor het einde van de termijn ter post is bezorgd. Onderdeel van dit bewijs is, blijkens de beslissing van de kantonrechter, een uitdraai uit de verzendadministratie van de gemachtigde. Het hof stelt vast dat deze informatie zich (thans) niet in het dossier bevindt.
9. De vraag of de kantonrechter tot de juiste conclusie is gekomen, kan echter onbeantwoord blijven. Op basis van de informatie in het dossier kan namelijk worden vastgesteld dat in elk geval niet is voldaan aan het tweede vereiste van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb; het beroepschrift is later dan een week na afloop van de beroepstermijn ontvangen. De beroepstermijn liep immers reeds af op 24 november 2016 en het beroepschrift is pas op 2 december 2016 ontvangen.
10. Voor zover de niet tijdige ontvangst van het beroepschrift te wijten is aan fouten die tijdens het verzendproces zijn gemaakt, komt dat voor rekening en risico van de verzender van het poststuk. Indien de gemachtigde meent dat door de CVOM fouten zijn gemaakt bij de inboeking en verwerking van het beroepschrift, is het aan hem om dat te stellen en aannemelijk te maken. Dat is niet gebeurd.
11. Omstandigheden die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken, zijn overigens niet gebleken. Daarmee heeft de kantonrechter ten onrechte geoordeeld dat de beslissing van de officier van justitie, tot het (kennelijk) niet-ontvankelijk verklaren van het administratief beroep, onjuist is. De beslissing van de kantonrechter dient om die reden vernietigd te worden.
12. Gelet op het voorgaande heeft de officier van justitie het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het hof zal daarom het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie, doende hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, ongegrond verklaren.
13. Omdat de inleidende beschikking niet wordt vernietigd, is er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding (vgl. het arrest van het hof van 1 mei 2019, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2019:3197).