ECLI:NL:GHARL:2019:4974

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 juni 2019
Publicatiedatum
13 juni 2019
Zaaknummer
WAHV 200.225.708
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • M. van der Zee-Venema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van kantonrechter in verkeerssanctiezaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, die op 24 augustus 2017 het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk heeft verklaard. De betrokkene had een administratieve sanctie van € 230,- opgelegd gekregen voor het als bestuurder volgen van een andere richting dan de richting van de uitrijstrook na het verlaten van de doorgaande rijbaan. De gedraging vond plaats op 30 november 2016 op het knooppunt Prins Clausplein te 's-Gravenhage.

De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij de doorgaande rijbaan niet heeft verlaten. Het hof heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat de kantonrechter het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het hof oordeelt dat het beroepschrift tijdig is ingediend, ondanks dat het poststempel onleesbaar was. Het hof vernietigt de beslissing van de kantonrechter en beoordeelt de zaak inhoudelijk.

Het hof concludeert dat de betrokkene de doorgaande rijbaan heeft verlaten door de uitvoegstrook te volgen en dat hij de gedraging heeft verricht. Het beroep op overmacht wordt verworpen, omdat de betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet anders kon handelen. Het hof verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond en bevestigt de opgelegde sanctie.

Uitspraak

WAHV 200.225.708
13 juni 2019
CJIB 203375785
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag
van 24 augustus 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen daarop te reageren.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat is ingesteld.
2. Tegen de beslissing van de officier van justitie kan binnen zes weken beroep worden ingesteld. Dat volgt uit artikel 9, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) en de artikelen 3:41, 6:24, 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De termijn voor het instellen van beroep begint op de dag die volgt op de dag waarop de beslissing aan de betrokkene is toegestuurd. Uit artikel 6:9 van de Awb volgt dat een beroepschrift dat binnen een week na het aflopen van de beroepstermijn per post binnenkomt nog op tijd is, zolang het beroepschrift maar voor het einde van de termijn op de post is gedaan.
3. De beslissing van de officier van justitie is op 18 maart 2017 aan de betrokkene toegestuurd. De beroepstermijn eindigde dus, met toepassing van de Algemene termijnenwet, op 1 mei 2017. Het beroepschrift is gedateerd 28 april 2017. Het beroepschrift is – zo blijkt uit het stempel – op 2 mei 2017 door de officier van justitie ontvangen. Het poststempel is niet leesbaar, zodat daaruit niet kan worden opgemaakt wanneer het beroepschrift ter post is aangeboden.
4. Het hof hanteert als uitgangspunt dat een via PostNL verzonden poststuk in ieder geval wordt geacht tijdig ter post te zijn bezorgd als het de eerste of tweede werkdag na de laatste dag van de beroepstermijn is ontvangen, tenzij op grond van de vaststaande feiten aannemelijk is dat het later dan de laatste dag van de termijn ter post is bezorgd.
5. In dit geval is het beroepschrift op de eerste werkdag na de laatste dag van de beroepstermijn ontvangen door de officier van justitie. Het beroepschrift wordt dus geacht tijdig ter post te zijn bezorgd. Dit betekent dat de kantonrechter het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter vernietigen en doen wat de kantonrechter had behoren te doen. Het hof zal het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen.
6. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 230,- opgelegd ter zake van “als bestuurder na verlaten doorgaande rijbaan een andere richting volgen dan de richting van de uitrijstrook”, welke gedraging zou zijn verricht op 30 november 2016 om 16:35 uur op het knooppunt Prins Clausplein te 's-Gravenhage met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] . De officier van justitie heeft het hiertegen gerichte administratieve beroep ongegrond verklaard.
7. De betrokkene voert aan de gedraging niet te hebben verricht omdat hij de doorgaande rijbaan niet heeft verlaten. Verlaten betekent namelijk zich ergens van verwijderen en de betrokkene reed al op de rechter rijbaan vanuit de richting Rijswijk. Deze baan gaat over in een uitrijstrook. De reden dat hij pas na de pijlen is ingevoegd is dat het op het betreffende tijdstip zeer druk was op de weg en de betrokkene niet eerder veilig in kon voegen. Als de betrokkene voor de pijlen in had moeten voegen, had hij stil moeten gaan staan en wachten tot hij in kon voegen. Daarmee had hij achteropkomend verkeer gehinderd. Dit is in strijd met artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
8. Aan de betrokkene is een sanctie opgelegd voor overtreding van artikel 78, tweede lid, van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990. Hierin is het volgende bepaald:
'Bestuurders die de doorgaande rijbaan verlaten en daartoe een uitrijstrook volgen, zijn ter hoogte van de daarin aangebrachte pijlen verplicht om de richting te volgen die de uitrijstrook waarop zij zich bevinden, aangeeft.'
9. Gelet op de gegevens in het zaakoverzicht, hetgeen de betrokkene heeft aangevoerd en de door de betrokkene overgelegde foto's stelt het hof het volgende vast. De betrokkene reed op het knooppunt Prins Clausplein komende uit de richting van Rijswijk. De twee rijstroken uit deze richting vormen samen met een derde rijstrook vervolgens een doorgaande rijbaan van drie rijstroken. De rechter rijstrook gaat vervolgens over in een uitvoegstrook. De betrokkene reed op de rechter rijstrook. Op de uitvoegstrook is de betrokkene naar links van rijstrook gewisseld.
10. Het hof dient, gelet op het verweer van de betrokkene, te beoordelen of sprake is van het verlaten van de doorgaande rijbaan. Het hof volgt niet de lezing die de betrokkene daar aan geeft. De rechter rijstrook ging over in een uitvoegstrook en de betrokkene is deze rijstrook blijven volgen. De betrokkene heeft hiermee de doorgaande rijbaan verlaten. Nu de betrokkene erkent een andere richting te zijn gevolgd dan de richting van de uitrijstrook, stelt het hof vast dat de gedraging is verricht.
11. Gelet op het gevoerde verweer dient het hof vervolgens te beoordelen of er redenen zijn een sanctie achterwege te laten of het bedrag van de sanctie te matigen.
12. Het verweer van de betrokkene betreft in feite een beroep op overmacht. Een geslaagd beroep op overmacht kan leiden tot het oordeel dat de gedraging is verricht onder zodanige omstandigheden dat de sanctie achterwege zou moeten blijven. Aan een dergelijk beroep dient tenminste de eis te worden gesteld dat feiten en omstandigheden worden aangevoerd op grond waarvan aannemelijk kan worden dat de bestuurder onder de gegeven omstandigheden niet anders heeft kunnen handelen dat hij heeft gedaan.
13. Aan dit vereiste is niet voldaan. Van weggebruikers wordt verwacht dat zij hun weggedrag zodanig afstemmen op verkeerssituaties dat zij in staat zijn daarop tijdig te anticiperen. De betrokkene heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet anders heeft kunnen handelen dan hij heeft gedaan. Dat ter plaatse invoegen hinder zou opleveren voor het overige verkeer, brengt niet mee dat de betrokkene een andere richting mocht volgen dan de richting van de uitrijstrook. De betrokkene had er voor kunnen kiezen om de uitvoegstrook te blijven volgen en via een andere route naar zijn bestemming te rijden.
14. Gelet hierop is niet gebleken van redenen een sanctie achterwege te laten of het bedrag van de sanctie te matigen. Het hof zal het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaren.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Van der Zee-Venema als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.