ECLI:NL:GHARL:2019:513

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 januari 2019
Publicatiedatum
22 januari 2019
Zaaknummer
WAHV 200.216.296
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • A. Landstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen administratieve sanctie voor niet gebruiken van de rijbaan in een voetgangerszone

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een administratieve sanctie die aan de betrokkene is opgelegd voor het niet gebruiken van de rijbaan. De betrokkene had op 29 december 2015 zijn voertuig geparkeerd op een marktplein in Rotterdam, wat volgens de verbalisant een overtreding van artikel 10 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) zou zijn. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard. De betrokkene voerde aan dat hij goederen leverde aan de centrale markt en dat er geen bord aanwezig was dat hem verbood om op het marktplein te parkeren. Hij stelde dat de bebording verwarrend was en dat op marktdagen het parkeren met een bedrijfsauto was toegestaan.

Het hof oordeelde dat de situatie op het marktplein inderdaad verwarrend was, omdat de bebording niet duidelijk maakte dat een vergunning of ontheffing vereist was voor het parkeren op marktdagen. Het hof concludeerde dat de gedraging van de betrokkene niet als een overtreding kon worden aangemerkt, omdat de omstandigheden waaronder de gedraging was begaan niet billijk waren voor het opleggen van een sanctie. Het hof vernietigde de beslissing van de kantonrechter en verklaarde het beroep gegrond, waardoor de opgelegde sanctie werd vernietigd en de betrokkene zijn zekerheidstelling terugkreeg.

Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke en ondubbelzinnige bebording in situaties waar administratieve sancties worden opgelegd, vooral in het kader van verkeersregels en handhaving.

Uitspraak

WAHV 200.216.296
22 januari 2019
CJIB 194670075
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam
van 15 maart 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen daarop te reageren. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “als bestuurder van een motorvoertuig niet de rijbaan gebruiken (bijv. laten stilstaan op trottoir/voetpad etc.)”, welke gedraging zou zijn verricht op 29 december 2015 om 13.25 uur op de Binnenrotte te Rotterdam met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] .
2. De betrokkene voert aan dat hij goederen leverde aan de centrale markt. Hij is via de Librijesteeg de markt op gereden, heeft zijn bedrijfsauto geparkeerd en goederen uitgeladen en afgeleverd. Er stond nergens een bord dat hij een trottoir of een voetpad opreed. Er is geen trottoir aanwezig, het is marktplein. Op marktdagen zoals ten tijde van de gedraging staan daar bedrijfsauto's, op niet-marktdagen kan en mag men daar niet staan. De borden die zichtbaar zijn op de foto's die de verbalisant in hoger beroep heeft aangeleverd, stonden er nog niet op de dag van de gedraging, zoals blijkt uit de eerdere foto's.
De betrokkene heeft eerder in de procedure foto's overgelegd, waaruit blijkt dat het voertuig geparkeerd staat op een marktplein.
3. De gedraging betreft een overtreding van artikel 10, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990). Daarin is bepaald, voor zover hier van belang, dat bestuurders van motorvoertuigen de rijbaan gebruiken en dat zij voor het parkeren van hun voertuig tevens andere weggedeelten mogen gebruiken, behalve het trottoir, het voetpad, het fietspad, het fiets/bromfietspad of het ruiterpad.
4. In zaken betreffende de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
5. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
“Opmerking ambtenaar 1: Ik zag dat voornoemd voertuig met vier wielen op het trottoir stond. Geen ontheffing geen markt vergunning.”
In het dossier bevindt zich voorts een foto van de gedraging.
6. In het aanvullend proces-verbaal van 14 januari 2018 verklaart de verbalisant, voor zover relevant, het volgende:
“Ik zag dat een motorvoertuig van het merk Citroen wit van kleur, met kenteken [00-YY-YY] op het marktterrein stilstond. Ik zag dat er binnen 12 minuten geen laad- en losactiviteiten plaats vonden. Op die zekere dag was het marktdag, om op het marktterrein te mogen staan dient men in het bezit te zijn van een geldige marktvergunning (…). Nadat ik had geconstateerd dat er geen geldige marktvergunning achter het voorruit van het bovengenoemde voertuig lag, ben ik overgegaan tot het uitschrijven van Aankondiging van Beschikking. Foto van bebording is bijgevoegd.”
Bij het aanvullend proces-verbaal is een foto gevoegd van een bord G07zb (start voetgangerszone) met een onderbord met de tekst "markthandelsverkeer toegestaan op marktdagen".
7. Uit de verklaring van de verbalisant blijkt dat het betreffende voertuig op de genoemde tijd en plaats geparkeerd stond en dat er in het voertuig geen ontheffing (marktvergunning) aanwezig was. Dit wordt namens de betrokkene ook niet ontkend.
8. Het hof ziet in hetgeen de betrokkene heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant dat het marktplein ten tijde van de gedraging was gelegen in een -als voetpad in de zin van artikel 10 van het RVV 1990 te duiden-voetgangerszone. Gelet daarop is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Vervolgens dient het hof - gelet op het verweer van de betrokkene - te beoordelen of er redenen zijn een sanctie achterwege te laten of het bedrag van de sanctie te matigen.
9. De betrokkene heeft gedurende de gehele procedure consistent - en deels met foto's onderbouwd - aangevoerd dat hij die dag zijn bedrijfsauto op deze plaats had geparkeerd om goederen aan de markt te leveren en dat dit op marktdagen zoals ten tijde van de gedraging is toegestaan.
10. De verbalisant verklaart dat men op marktdagen met een geldige marktvergunning op het marktterrein mag staan. Uit de door de verbalisant overgelegde foto van de bebording blijkt dat op marktdagen markthandelsverkeer is toegestaan. Hieruit blijkt echter niet dat men hiervoor in het bezit dient te zijn van een vergunning of ontheffing.
11. Het hof is van oordeel dat door de tekst op het onderbord een verwarrende situatie is ontstaan. Hierdoor wordt de indruk gewekt dat op marktdagen alle markthandelsverkeer is toegestaan op het marktplein, in plaats van alleen indien men in het bezit is van een ontheffing (marktvergunning). Deze situatie is dermate verwarrend dat sprake is van omstandigheden waaronder de gedraging is begaan die meebrengen dat het opleggen van een sanctie in dit geval niet billijk is.
12. Gelet op het voorgaande wordt beslist als hierna vermeld.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie, alsmede de beschikking waarbij onder CJIB-nummer 194670075 de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 van de Wahv tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal aan hem wordt gerestitueerd.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Landstra als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.