Beoordeling
1. De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet tijdig is ingesteld en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
2. Tegen de beslissing van de officier van justitie kan binnen zes weken beroep worden ingesteld. Dat volgt uit artikel 9, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: Wahv) en de artikelen 3:41, 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De termijn voor het instellen van beroep begint op de dag die volgt op de dag waarop de beslissing aan de betrokkene is toegestuurd. De beslissing van de officier van justitie is op 6 december 2016 aan de betrokkene toegestuurd. De beroepstermijn eindigde dus op 17 januari 2017.
3. De gemachtigde van de betrokkene stelt in hoger beroep dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie wel tijdig is ingediend. De gemachtigde wilde het beroepschrift van d.d. 17 januari 2017 op de laatste dag van de beroepstermijn afgeven bij de centrale balie van de rechtbank Den Haag, maar hem werd de toegang ontzegd omdat het na 17.00 uur was. Wel was men bereid de stukken te kopiëren, zodat hij deze direct in de brievenbus van het Paleis van Justitie kon deponeren.
4. In het dossier bevindt zich een kopie van het beroepschrift van 17 januari 2017. Op het stuk zijn twee stempels geplaatst. Eén stempel waaruit blijkt dat het beroepschrift op 18 januari 2017 is ingekomen bij griffie van de rechtbank en een tweede stempel met de datum van 17 januari 2017. Gelet op de geplaatste stempels en hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd, is voldoende aannemelijk gemaakt dat het beroep tijdig is ingesteld, namelijk dat het voor het einde van de beroepstermijn is ontvangen. Dat op dat moment de griffie van de rechtbank reeds gesloten was, doet daaraan niet af. Het voorgaande brengt mee dat de kantonrechter het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom vernietigen en doen wat de kantonrechter had behoren te doen, namelijk het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen.
6. De officier van justitie heeft het beroep van de betrokkene tegen de inleidende beschikking waarbij haar als kentekenhouder een administratieve sanctie van € 330,- is opgelegd ter zake van “voor een bromfiets niet de vereiste verzekering afsluiten en in standhouden”, welke gedraging blijkens een registercontrole van de RDW zou zijn verricht op 25 maart 2016 met het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] , ongegrond verklaard.
7. De betrokkene stelt dat de brommer niet meer kon rijden en in losse onderdelen was opgeslagen. Zij is van mening dat er daarom geen verzekeringsplicht geldt. Verder heeft de betrokkene aangevoerd dat toen de termijn van een eerdere schorsing expireerde, zij zich bij een vriend in Frankrijk bevond. Ze heeft vanuit Frankrijk diverse malen geprobeerd de schorsing te verlengen, maar het lukte niet om in te loggen met haar DigiD. Eenmaal in Nederland lukte de online schorsing nog niet. Ze heeft toen het kenteken vanuit Frankrijk laten opsturen en de tenaamstelling alsnog geschorst. Dat ze te laat was met het schorsen komt door het feit dat de online schorsing met DigiD niet werkte, terwijl dit een middel is dat de overheid ter beschikking stelt. Er is dan ook sprake van overmacht. Voorts stelt de betrokkene zich op het standpunt dat de officier van justitie niet voldoende is ingegaan op de argumenten die zij in het administratief beroepschrift naar voren heeft gebracht.
8. In artikel 7:26, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de beslissing op het beroep dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Het hof is van oordeel dat de beslissing van de officier van justitie in het onderhavige geval weliswaar summier maar wel deugdelijk is gemotiveerd, nu deze inzichtelijk maakt dat en waarom de aangevoerde gronden geen doel treffen. Het hof verwerpt het beroep in zoverre.
9. De betreffende gedraging is een overtreding van artikel 30, tweede lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (hierna: WAM). Deze bepaling brengt mee dat voor een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven, degene aan wie het kenteken is opgegeven een verzekering overeenkomstig deze wet moet afsluiten en in standhouden.
10. Uit artikel 67, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994 volgt dat de betrokkene als kentekenhouder van het motorrijtuig er verantwoordelijk voor is om, indien met het voertuig geen gebruik van de weg wordt gemaakt, de Dienst Wegverkeer te verzoeken de tenaamstelling in het kentekenregister te schorsen. Deze schorsing brengt mee dat de verzekeringsplicht gedurende de periode van schorsing niet geldt (artikel 2, derde lid, WAM) en de betrokkene dus niet strafbaar is wanneer er dan geen verzekering van kracht is (artikel 30, derde lid, WAM).
11. Het samenstel van de bovengenoemde bepalingen maakt het mogelijk om door middel van registervergelijking op een effectieve wijze de verzekeringsplicht te handhaven. De effectiviteit van de handhaving zou ernstig worden ondermijnd wanneer bij elke geconstateerde overtreding zou moeten worden vastgesteld of het betreffende voertuig aan het verkeer heeft deelgenomen dan wel heeft kunnen deelnemen. Een en ander brengt mee dat het in strijd met artikel 30, tweede lid, WAM niet voldoen aan de verzekeringsplicht op zichzelf reeds het opleggen van een administratieve sanctie rechtvaardigt, ook in het geval het betreffende voertuig niet aan het verkeer heeft deelgenomen dan wel heeft kunnen deelnemen. De omstandigheid dat het voertuig van de betrokkene op het moment van de registercontrole niet meer kon rijden en in losse onderdelen stond opgeslagen, betekent dan ook niet dat de verzekeringsplicht niet gold.
12. Nu ten tijde van de registercontrole het op naam van de betrokkene gestelde voertuig niet verzekerd en de tenaamstelling in het kentekenregister evenmin geschorst was, kan worden vastgesteld dat de gedraging is verricht. Gelet op het gevoerde verweer dient het hof te beoordelen of oplegging van de sanctie achterwege moet blijven.
13. De door de betrokkene opgegeven omstandigheden voor het niet tijdig kunnen verlengen van de schorsing zijn omstandigheden die voor haar rekening komen. De betrokkene dient er als kentekenhouder zorg voor te dragen dat een schorsing tijdig wordt verlengd. Indien dit de betrokkene niet lukte door in te loggen met haar DigiD, had zij daarvoor een andere optie kunnen en moeten kiezen. Dat de overheid de mogelijkheid van online schorsing als een van de opties open stelt, doet daaraan niet af. Evenzeer had de betrokkene, toen verlenging van de schorsing niet lukte, er voor kunnen kiezen om een verzekering te sluiten voor haar bromfiets.
14. Gelet op het voorgaande verklaart het hof het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond.
15. Tot slot stelt het hof vast dat de eerste verhoging van de sanctie ten onrechte is toegepast. De betrokkene heeft tijdig beroep ingesteld bij de kantonrechter.