ECLI:NL:GHARL:2019:5196

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 juni 2019
Publicatiedatum
24 juni 2019
Zaaknummer
WAHV 200.250.763
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Wijma
  • mr. Veenstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens prematuriteit in verkeershandhaving

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam. De betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter, die op 28 november 2018 het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk had verklaard. De betrokkene had eerder, op 6 februari 2018, beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie van 7 februari 2018, waarbij hij aanvoerde dat de verlangde zekerheidstelling in strijd was met de Grondwet. Het hof constateerde dat de betrokkene niet bereid was om aan de verplichting tot het stellen van zekerheid te voldoen, en dat er geen zekerheid was gesteld. De kantonrechter had de betrokkene meerdere keren in de gelegenheid gesteld om zekerheid te stellen, maar de betrokkene was hier niet op ingegaan.

Het hof oordeelde dat het hoger beroep prematuur was ingesteld, aangezien het hoger beroepschrift was gedateerd op 10 november 2018, terwijl de eindbeslissing van de kantonrechter pas op 28 november 2018 aan de betrokkene was toegestuurd. Het hof stelde vast dat de termijn voor het instellen van hoger beroep pas begint op de dag na de verzending van de beslissing aan de betrokkene. Hierdoor was het hoger beroep niet-ontvankelijk. Het hof concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat de betrokkene redelijkerwijs kon menen dat er al een definitieve beslissing was genomen op het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie.

De beslissing van het hof houdt in dat het niet kan ingaan op de bezwaren van de betrokkene tegen de opgelegde sanctie, omdat het hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard. Het hof heeft de zaak afgesloten door te bevestigen dat het hoger beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk is, en dat de eerdere beslissing van de kantonrechter in stand blijft.

Uitspraak

WAHV 200.250.763
24 juni 2019
CJIB 210712076
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam
van 28 november 2018
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen daarop te reageren.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Het hof stelt aan de hand van de op de zaak betrekking hebbende stukken het volgende vast. De betrokkene heeft bij brief van 6 februari 2018 beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie van 7 februari 2018. Hierin voert de betrokkene onder meer aan dat de verlangde zekerheidstelling in strijd is met de Grondwet. Het hof leidt hieruit af dat de betrokkene niet bereid is om aan de verplichting tot het stellen van zekerheid voor de betaling van de aan hem opgelegde sanctie en de administratiekosten te voldoen. In de onderhavige zaak is geen zekerheid gesteld. Bij brief van 29 juni 2018 heeft de griffier van de rechtbank de betrokkene nogmaals in de gelegenheid gesteld om zekerheid te stellen. Bij brief van 7 augustus 2018 is de betrokkene uitgenodigd voor de zitting van de kantonrechter van 14 september 2018. In reactie op de door de griffier van de rechtbank verzonden brieven heeft de betrokkene nogmaals te kennen gegeven niet bereid te zijn om zekerheid te stellen. Op 14 september 2018 heeft de kantonrechter het beroep ter zitting behandeld. De betrokkene is daar niet verschenen. Bij beslissing van 28 september 2018 heeft de kantonrechter de betrokkene in de gelegenheid gesteld om alsnog zekerheid te stellen. Deze beslissing is op dezelfde datum aan de betrokkene toegestuurd. Bij brief van
10 november 2018 heeft de betrokkene hoger beroep ingesteld. Bij het hoger beroepschrift is de brief van de griffier van de rechtbank van 28 september 2018 gevoegd, waarbij de beslissing van de kantonrechter van 28 september 2018 aan de betrokkene is toegezonden. De betrokkene heeft na deze beslissing geen zekerheid gesteld. Bij beslissing van
28 november 2018 heeft de kantonrechter het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie wegens het niet voldoen aan de verplichting tot zekerheidstelling niet-ontvankelijk verklaard.
2. Tegen de beslissing van de kantonrechter kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld. Dat volgt uit de artikelen 13, derde lid, en 14 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften en de artikelen 6:24, 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De termijn voor het instellen van hoger beroep begint op de dag die volgt op de dag waarop de beslissing aan de betrokkene is toegestuurd.
3. De eindbeslissing van de kantonrechter is op 28 november 2018 aan de betrokkene toegestuurd. Het hoger beroepschrift is gedateerd 10 november 2018 en is op 13 november 2018 bij de rechtbank ingekomen. Er is er derhalve prematuur hoger beroep ingesteld.
4. Ingevolge artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb blijft ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien de beslissing van de kantonrechter ten tijde van de indiening nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was.
5. Naar het oordeel van het hof is daarvan in dit geval niet gebleken. Uit de beslissing van de kantonrechter kan immers niet worden afgeleid dat sprake is van een definitieve beslissing op het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie. Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de beslissing van de kantonrechter van
28 november 2018 is het daarom niet-ontvankelijk.
6. Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de tussenbeslissing van de kantonrechter van 28 september 2018 is het eveneens niet-ontvankelijk. Tegen het geven van een tussenbeslissing van de kantonrechter kan geen hoger beroep worden ingesteld. Dat is namelijk pas mogelijk tegelijkertijd met het instellen van hoger beroep tegen de eindbeslissing van de kantonrechter.
7. Gelet op het vorenoverwogene zal het hof het hoger beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk verklaren. Dit houdt in dat het hof niet kan toekomen aan een beoordeling van de bezwaren van de betrokken tegen de opgelegde sanctie.

Beslissing

Het gerechtshof:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Veenstra als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.